4.1.3.Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende:
Op 24 februari 2023 omstreeks 2:50 uur heeft de minderjarige medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een vuurwerk brandstof combinatie (hierna: VBC) voor een woning - gelegen aan de [adres delict] in Rotterdam - geplaatst en aangestoken. In deze woning woont de oom van de verdachte. [medeverdachte 1] heeft dit feit bekend en aangegeven dat hij hiervoor rond de 100 euro heeft gekregen.
Om onbekende redenen is deze VBC niet tot ontploffing gekomen, maar alleen opgebrand. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat indien de VBC was ontploft, er brand had kunnen ontstaan met mogelijke schade aan de woning en inboedel als gevolg.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is kort na het incident in de omgeving van de woning staande gehouden. De telefoon van [medeverdachte 2] is later - in een ander strafrechtelijk onderzoek - in beslag genomen en uitgelezen. In deze telefoon zijn meerdere chatgesprekken met ene ‘ [persoon A] ’ aangetroffen die onmiskenbaar betrekking hebben op de onderhavige gebeurtenis.
Uit deze berichten blijkt onder meer dat deze [persoon A] degene is geweest die de opdracht heeft gegeven de VBC te plaatsen bij de [adres delict] en daarvoor zou betalen. [medeverdachte 2] is vervolgens degene geweest die [medeverdachte 1] heeft geregeld voor de feitelijke uitvoering.
Is de verdachte deze ‘ [persoon A] ’?
Tijdens de voornoemde chatgesprekken maakte [persoon A] gebruik van het telefoonnummer: [gsm-nummer] . De verdachte heeft tijdens het politieverhoor bekend dat dit zijn telefoonnummer is en dat hij in die periode de enige gebruiker was van zijn telefoon. Ook uit de inhoud van de chatgesprekken volgt een duidelijk verband met de verdachte. Zo spreekt [medeverdachte 2] zijn gesprekspartner aan met [persoon A] en heeft de verdachte op zitting verklaard dat mensen hem [persoon A] noemen. In een chatgesprek wordt door deze [persoon A] vervolgens ook gerefereerd aan zijn oom (‘me uncle’). Uit het dossier volgen verder geen aanwijzingen dat het iemand anders is geweest dan de verdachte.
Nu de verdachte tijdens zijn politieverhoor heeft verklaard dat hij als enige gebruik maakt van zijn telefoon en voornoemde nummer, komt de rechtbank in combinatie met de overige omstandigheden tot de vaststelling dat het de verdachte is geweest die het hiervoor weergegeven contact met [medeverdachte 2] heeft gehad en opdracht heeft gegeven tot plaatsing van de VBC bij de woning aan de [adres delict] .
De verdachte heeft op zitting (kort gezegd) verklaard dat hij op de avond van 24 februari 2023 op een verjaardagsfeestje was. Hij is toen ziek geworden en is zijn telefoon aldaar kwijt geraakt. Hij stelt dat hij de telefoon vervolgens ongeveer vier tot vijf dagen kwijt is geweest. Hij vermoedt dat iemand anders in die periode de berichten vanaf zijn telefoon zou hebben gestuurd.
De rechtbank acht deze verklaring onvoldoende onderbouwd en bovendien op basis van het voorgaande ongeloofwaardig. Uit het dossier volgt ook dat negen dagen na het incident - dus toen verdachte volgens eigen zeggen zijn telefoon weer in zijn bezit moet hebben gehad - hierover op de telefoon van verdachte nog contact is geweest tussen [persoon A] en [medeverdachte 2] . De verklaring van de verdachte dat dit bericht ook door een onbekende derde zou zijn verstuurd, acht de rechtbank ongeloofwaardig
Uitlokking
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe de handelingen van de verdachte gekwalificeerd moeten worden. Voor een bewezenverklaring van uitlokking dient aan de volgende vereisten te worden voldaan.
Het opzet van de uitlokker is zowel gericht op het uitlokken van de ander als op het delict waartoe de ander is aangezet
Gezien de hiervoor besproken inhoud van de bewijsmiddelen heeft de verdachte, via een tussenpersoon, de medeverdachte gevraagd om tegen betaling een VBC te plaatsen bij de woning van zijn oom. Hij heeft daartoe onder meer het adres gegeven en zich ook op afstand (met instructies via de chat) met de uitvoering bemoeid. Verder blijkt uit de chatberichten dat de verdachte verbolgen was over het feit dat de VBC niet tot ontploffing was gekomen en dat hij daarom eigenlijk niet wilde betalen.
Hieruit blijkt dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het delict, en dat zijn opzet tevens gericht is geweest op het overhalen van de medeverdachte om deze ontploffing/brandstichting te plegen.
Het aanzetten van een ander
De verdachte heeft door, via een tussenpersoon, de medeverdachte te benaderen hem op het idee gebracht om de ontploffing/brandstichting te plegen. Immers blijkt uit niets dat de medeverdachte al voor het contact met de verdachte het idee had om het strafbare feit te plegen.
Gebruik van één of meer uitlokkingsmiddelen
Er is sprake van een limitatieve opsomming van uitlokkingsmiddelen. Deze uitlokkingsmiddelen zijn in artikel 47 Sr genoemd. Deze middelen dienen te zijn gebruikt om de ander over te halen en niet slechts om behulpzaam te zijn bij het plegen van het feit. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in ieder geval één uitlokkingsmiddel heeft gebruikt. Zo heeft hij een belofte gemaakt, namelijk door het in het vooruitzicht stellen van een bepaald geldbedrag. Dat dit geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld, is de reden geweest dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het strafbare feit wilde plegen. Ook heeft de verdachte inlichtingen verschaft over de locatie van de woning waar de VBC moest worden geplaatst.
Uitgevoerd door een strafbare dader?
De VBC is op 24 februari 2023 voor de woning van het slachtoffer aangestoken. De uitvoerder, medeverdachte [medeverdachte 1] , is strafbaar.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de brandstichting en het te weeg brengen van een ontploffing heeft uitgelokt, maar dat de uitvoering van de voorgenomen misdrijven niet is voltooid.
Dat de verdachte zich ook (met instructies via de chat) met de uitvoering heeft bemoeid, acht de rechtbank, net zoals door de officier van justitie is gerekwireerd, onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring voor het primair tenlastegelegde medeplegen.