ECLI:NL:RBROT:2024:5253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/4720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om urgentieverklaring voor woningtoewijzing op grond van mantelzorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in [plaatsnaam 1] woont en afhankelijk is van de mantelzorg van zijn moeder, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op grond van mantelzorg. Het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk heeft deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker en zijn moeder al in dezelfde regio wonen en er volgens het college geen schrijnende situatie is ontstaan. Verzoeker is het niet eens met deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door zijn psychische problemen en autisme 24 uur per dag zorg nodig heeft, en dat zijn moeder niet in staat is om deze zorg te bieden vanwege de afstand tussen hun woningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen en dat de individuele omstandigheden van verzoeker niet zijn meegewogen in de beoordeling van de hardheidsclausule.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huidige situatie van mantelzorg kan worden voortgezet totdat het college een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoeker al enige tijd mantelzorg ontvangt en dat er geen dringende noodzaak is om de afhandeling van het bezwaar te versnellen. De uitspraak betekent dat het college voorlopig geen urgentieverklaring hoeft te verstrekken aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4720

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam 1], verzoeker
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk, het college

(gemachtigde: mr. J.W. Wieringa).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 30 januari 2024 (verzonden op 27 februari 2024) heeft het college de aanvraag van 30 januari 2024 om verlening van een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op grond van mantelzorg afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college, [naam 1], de moeder van verzoeker, en [naam 2], de begeleider van verzoeker.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
2. Verzoeker woont in [plaatsnaam 1] en zijn moeder, [naam 1], die in [plaatsnaam 2] woont, is mantelzorger voor hem. Bij verzoeker is een vorm van autisme vastgesteld. Verzoeker heeft onder meer te kampen met psychische problemen, heeft last van concentratieproblemen en is gevoelig voor prikkels. Verzoeker heeft bij besluit van 14 september 2021 van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie voor onbepaalde duur gekregen met het zorgprofiel ‘GGZ Wonen: wonen met intensieve begeleiding en verzorging’. Volgens het CIZ dient er 24 uur per dag ondersteuning voor verzoeker beschikbaar te zijn. Verzoeker heeft een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen waarmee de door zijn moeder geboden mantelzorg kan worden betaald. Volgens verzoeker kan zijn moeder momenteel niet de 24 uurs zorg leveren die hij wel nodig heeft, vooral in de avond en de nachtelijke uren, omdat zij niet dicht genoeg bij elkaar wonen. Verzoeker heeft daarom op 30 januari 2024 een aanvraag om verlening van een urgentieverklaring op grond van mantelzorg ingediend. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat verzoeker en zijn moeder al in dezelfde regio wonen. Omdat verzoeker en zijn moeder volgens het college relatief dicht bij elkaar wonen (namelijk op ongeveer 10 kilometer afstand van elkaar), waardoor wel mantelzorg kan worden verleend, leidt de afwijzing van de aanvraag niet tot een schrijnende situatie en is de hardheidsclausule niet toegepast. Verzoeker is het niet eens met dit besluit, omdat hij veel toezicht nodig heeft en het dus van belang is dat zijn moeder in de buurt is. Omdat op dit moment niet volledig aan verzoekers zorgbehoefte wordt voldaan, levert dit volgens hem gevaarlijke situaties op.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Standpunt van verzoeker
4. Volgens verzoeker is de spoedeisend van het verzoek gelegen in de recente toename van zijn psychische klachten.
Verzoeker heeft primair tegen het besluit aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5.6, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam (Verordening). Er is sprake van een dringende behoefte aan woonruimte in zijn directe nabijheid en hij is duurzaam afhankelijk van de mantelzorg die zijn moeder biedt.
Subsidiair heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat de weigering van de urgentieverklaring een schrijnende situatie tot gevolg heeft en dat het college daarom de urgentieverklaring aan hem dient te verlenen op grond van de hardheidsclausule. Volgens verzoeker dient de hardheidsclausule te worden ingevuld aan de hand van het evenredigheidsbeginsel. De fysieke afstand tussen verzoeker en zijn moeder is dusdanig groot dat er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Verzoeker heeft niet voor niets een indicatie gekregen van het CIZ. Verzoeker wijst in dit kader op een verklaring van zijn huisarts van 3 mei 2024, waarin onder meer melding wordt gemaakt van regelmatig in de nacht voorkomende paniekaanvallen bij verzoeker. Ook is recentelijk sprake geweest van een incident waarbij verzoeker in paniek naar het huis van zijn moeder is gevlucht, omdat hij bang was als gevolg van een gaslek dood te gaan.
Heeft het college de aanvraag kunnen afwijzen?
5.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het college in het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aanvraag om verlening van een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op grond van mantelzorg is afgewezen. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college de afwijzing van de aanvraag alsnog toegelicht. Volgens het college is niet voldaan aan artikel 5.6, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Verordening.
In deze bepaling staat dat de urgentiegrond mantelzorg zich voordoet als de aanvrager:
a. naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden mantelzorg ontvangt van of verleent aan een inwoner van de regio; of,
b. naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden duurzaam afhankelijk is van directe zorg geboden door een instelling.
In het tweede lid van artikel 5.6 van de Verordening staat vermeld dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een dringende behoefte als bedoeld in het vorige lid, de mate betrekt waarin de mantelzorg of de door de instelling geboden zorg noodzakelijk is voor het duurzaam zelfstandig of in diens huishouden laten wonen van de ontvanger van de mantelzorg of zorg.
De voorzieningenrechter is het met het college eens dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, omdat verzoeker en zijn moeder beiden beschikken over zelfstandige woonruimte binnen dezelfde regio, namelijk de woonmarktregio Rotterdam.
Belangenafweging
6.1.
Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of het verzoek op grond van een belangenafweging dient te worden toegewezen.
6.2.
Namens verzoeker is in de gronden uitgebreid uiteengezet dat bij hem een vorm van autisme is vastgesteld, dat hij psychische problemen heeft, dat hij problemen heeft met zijn concentratie en gevoelig is voor prikkels en dat hij last heeft van paniekaanvallen. Verzoeker is hierdoor aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid, met name toezicht in de nabije omgeving. Vooral in de avond en in de nachtelijke uren heeft verzoeker regelmatig toezicht nodig. Er heeft zich een aantal incidenten voorgedaan waarbij gevaarlijke situaties zijn ontstaan. Dit hebben de moeder van verzoeker en zijn begeleider tijdens de zitting ook bevestigd. De moeder van verzoeker heeft verder verklaard dat de andere gezinsleden ook beschikbaar zijn om hulp aan verzoeker te bieden.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college zowel in het afwijzende besluit als in het verweerschrift niet is ingegaan op de individuele omstandigheden van verzoeker in relatie tot de mantelzorg bij de beoordeling van de hardheidsclausule. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het college dit gebrek in de bezwaarfase zal herstellen door de hiervoor bedoelde omstandigheden alsnog bij die beoordeling te betrekken.
6.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt, gelet op alle omstandigheden van dit geval, niet in te zien waarom de bezwaarfase niet kan worden afgewacht. Verzoeker ontvangt immers al enige tijd - en dus ook nu nog - mantelzorg van zijn moeder evenals van andere familieleden. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat aan verzoeker eerder een medische indicatie is verleend voor een persoonsgebonden budget waaruit de mantelzorg kon worden bekostigd. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de bezwaarprocedure niet binnen de daarvoor geldende termijn zou willen afdoen. Het door de gemachtigde van verzoeker geuite vermoeden, dat is gebaseerd op de gang van zaken omtrent het telefonisch ambtelijk horen en de nog te plannen hoorzitting, is hiervoor niet voldoende. Tijdens de zitting is nog naar voren gebracht dat verzoeker op enig moment de woning zal moeten verlaten waar hij nu al enige tijd verblijft. Niet is gebleken wanneer en of dit binnen afzienbare tijd zal gebeuren.
De voorzieningenrechter vindt het begrijpelijk dat verzoeker onder de hiervoor geschetste omstandigheden graag dichter bij zijn moeder wil wonen, toch valt niet in te zien dat de huidige situatie rond de mantelzorg niet zou kunnen worden voortgezet totdat het college een beslissing op het bezwaar heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog geen urgentieverklaring aan verzoeker hoeft te verstrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
De griffier is verhinderd deuitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.