In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in [plaatsnaam 1] woont en afhankelijk is van de mantelzorg van zijn moeder, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing op grond van mantelzorg. Het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk heeft deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker en zijn moeder al in dezelfde regio wonen en er volgens het college geen schrijnende situatie is ontstaan. Verzoeker is het niet eens met deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door zijn psychische problemen en autisme 24 uur per dag zorg nodig heeft, en dat zijn moeder niet in staat is om deze zorg te bieden vanwege de afstand tussen hun woningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen en dat de individuele omstandigheden van verzoeker niet zijn meegewogen in de beoordeling van de hardheidsclausule.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huidige situatie van mantelzorg kan worden voortgezet totdat het college een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoeker al enige tijd mantelzorg ontvangt en dat er geen dringende noodzaak is om de afhandeling van het bezwaar te versnellen. De uitspraak betekent dat het college voorlopig geen urgentieverklaring hoeft te verstrekken aan verzoeker.