Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De kern van de zaak
2.De procedure
- de beschikking van 14 augustus 2023 van de familiekamer van deze rechtbank en de daarin genoemde stukken;
- de akte toelichting vordering van 27 september 2023, met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van 8 november 2023, met producties 1 tot en met 17;
- de brief van deze rechtbank van 22 november 2023, waarin mondelinge behandeling is bepaald op 2 april 2024;
- de brief van deze rechtbank van 12 maart 2024 met daarin een zittingsagenda;
- het B16-formulier van 20 maart 2024 van de vrouw met producties 18 tot en met 21;
- het B16-formulier van 21 maart 2024 van de vrouw met productie 22;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte overlegging nadere producties van 2 april 2024, met producties 14 tot en met 17;
- de mondelinge behandeling van 2 april 2024, waarvan zittingsaantekeningen zijn gemaakt, en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. De Boom en het daarbij door de man overgelegde pensioenoverzicht.
3.De feiten
- de vrouw € 77.000,- aan de man heeft geleend in de periode van 1 april 2014 tot december 2018,
- de man daarover een rente van 3% is verschuldigd vanaf 1 april 2019,
- de man de lening aflost in 39 maandelijkse termijnen van € 2.000,- vanaf 1 april 2019, en
- de hoofdsom of het restant daarvan, met de rente daarover en kosten, direct opeisbaar zijn wanneer de rente en/of de aflossing niet uiterlijk op de vervaldatum is betaald, en dat de man door het verlopen van een termijn in gebreke is zonder dat daartoe een ingebrekestelling wordt vereist.
4.Het geschil
in conventie
5.De beoordeling
Financieel gezien komen we er wel uit, al moet ik hier weg ik wil gewoon dat dit stopt voor de kinderen (…)”, kan niet worden opgemaakt dat de vrouw erkent dat zij met de man de door de man gestelde afwijkende afspraken heeft gemaakt over de woning. Verder heeft de man nog gewezen op een leningsovereenkomst van (volgens de man) partijen met de heer [persoon A] van 11 april 2020, waarin staat geschreven dat de lening is verstrekt voor de verbouwing van “
jullie huis”. Nog los van dat de vrouw betwist deze overeenkomst te kennen en te hebben getekend, kan uit de woorden “
jullie huis” eveneens niet worden afgeleid dat er tussen partijen een afwijkende afspraak is gemaakt over de woning, zoals door de man is gesteld. Deze overeenkomst van geldlening zegt alleen iets over de perceptie van de heer [persoon A] . Aangezien partijen samen in de woning woonden, kan dat voor een buitenstaander eenvoudig de veronderstelling wekken dat de woning een gemeenschappelijke woning was. Dat de heer [persoon A] kennis had van de achterliggende eigendomsverhouding blijkt nergens uit. Ten slotte, in tegenstelling tot hetgeen de man stelt, kan uit artikel 1 van de samenlevingsovereenkomst (zie 3.2) niet worden afgeleid dat de man enige (eigendoms)rechten heeft met betrekking tot de woning aan de [adres 2] . In artikel 1 wordt alleen aangekondigd waarover partijen nadere afspraken willen maken in de samenlevingsovereenkomst.