ECLI:NL:RBROT:2024:5230
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Schiedam
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep beoordeeld. Eiser, eigenaar van een portiekwoning in Schiedam, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2022 op € 286.000,- was vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat deze rond de € 250.000,- zou moeten liggen, onder andere vanwege de slechte ligging en de onderhoudsstaat van de woning. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard en verweerde zich met een taxatierapport en andere documentatie.
De rechtbank heeft de zaak op 15 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank baseerde haar oordeel op de door de heffingsambtenaar overgelegde vergelijkingsobjecten en de methodiek van waardebepaling. Eiser had aangevoerd dat de vergelijkingsobjecten niet representatief waren en dat de heffingsambtenaar geen rekening had gehouden met de gebreken van zijn woning. De rechtbank concludeerde echter dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekende dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terugkreeg. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.