In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de kantonrechter op 19 januari 2024 tot de conclusie gekomen dat hij niet bevoegd is om de zaak te behandelen. De zaak betreft een geschil tussen twee bedrijven, aangeduid als [bedrijf01] en [bedrijf02], waarbij [bedrijf01] een hoofdsom van meer dan € 25.000,00 vordert. De kantonrechter heeft op basis van de ingediende processtukken, waaronder de dagvaarding en het antwoord met eis in reconventie, vastgesteld dat de vordering van [bedrijf01] gegrond is op een rechtstitel met een belang van € 44.787,70. Dit bedrag overschrijdt de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter, die in dit geval niet in staat is om de zaak inhoudelijk te behandelen.
De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de bevoegdheid naar voren te brengen. [bedrijf01] heeft aangegeven dat na verrekening het belang onder de € 25.000,00 zou liggen, terwijl [bedrijf02] zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Gezien de omstandigheden en het verweer van [bedrijf02] heeft de kantonrechter geoordeeld dat de zaak moet worden verwezen naar het team handel en haven van de rechtbank, waar een advocaat noodzakelijk is voor verdere procedurele stappen.
De beslissing van de kantonrechter houdt ook in dat beide partijen griffierechten verschuldigd zijn, die binnen vier weken na de roldatum betaald moeten worden. De griffier is opgedragen om de processtukken en een afschrift van het vonnis tijdig toe te sturen aan de griffier van het team handel en haven.