ECLI:NL:RBROT:2024:5229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10/011529-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen en openlijke geweldpleging tijdens nieuwjaarsrellen in Nieuw-Beijerland

Op 1 januari 2024 vond er in Nieuw-Beijerland een ernstige ongeregeldheid plaats tijdens de nieuwjaarsviering, waarbij de verdachte, samen met anderen, opzettelijk explosieven afvuurde in de richting van politieagenten. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen met zwaar vuurwerk, wat leidde tot gemeen gevaar voor de betrokken politieambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder openlijke geweldpleging tegen de politie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De vorderingen van de benadeelde politieagenten voor immateriële schadevergoeding werden afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd van aantasting van hun persoon in de zin van artikel 6:106 BW. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte had veroorzaakt voor hulpverleners, en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden. De verdachte had eerder een vuurwerk gerelateerd misdrijf gepleegd, maar de rechtbank hield rekening met zijn jonge leeftijd en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/011529-24
Datum uitspraak: 23 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
,
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar;
  • oplegging aan de verdachte van de maatregel tot beperking van de vrijheid, als bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht , inhoudende – kort gezegd – huisarrest tijdens de komende jaarwisseling en dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel.

4.Bewijs en bewezenverklaring

In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 1 januari 2024 te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door meerdere shells, aan te steken, en vervolgens deze stukken vuurwerk af te schieten
in de richting van politieambtenaren, te weten
verbalisanten onder nummer [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5],
[nummer 6], [nummer 7], [nummer 8], en verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2], en goederen, te weten een politievoertuig
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een (politie)voertuig en- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
voornoemde politieambtenaren te duchten was;
2.
hij op 1 januari 2024 te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
openlijk, op of aan de openbare weg, te weten de Achterstraat te Nieuw-Beijerland
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten meerdere
politieambtenaren, verbalisanten onder nummer [nummer 1], [nummer 2],
[nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6], [nummer 7], [nummer 8], en
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
en goederen, te weten een politievoertuig, door
- een (lanceer)buis op de grond te leggen en
- ( vervolgens) voeten op deze buis te zetten en
- vanuit deze buis vuurwerk in de richting van
voornoemde politieambtenaren en politievoertuig te schieten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:

1.primair

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

en
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemeen
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feiten
Kort na de jaarwisseling 2023/2024 hebben zich in Nieuw-Beijerland meerdere ernstige ongeregeldheden voorgedaan. Nadat er een brand was gesticht en de situatie uit de hand liep doordat brandweer en politie werden bekogeld met zwaar vuurwerk is de ME ter plaatse gekomen. Kort daarna zijn de politieambtenaren en ME’ers door een groepje waar de verdachte toe behoorde beschoten met shells, die onder luid gejuich en gejoel, met een lanceerbuis in hun richting werden afgevuurd. De verdachte heeft daarbij tijdens het afvuren twee keer zijn voet op de lanceerbuis geplaatst. De explosieven zijn in de directe nabijheid van de politieagenten en ME’ers tot ontploffing gekomen en heeft twee van hen verwond. De verdachte heeft met zijn handelen hulpverleners in gevaar gebracht en het mag een wonder heten dat de fysieke gevolgen voor de politieagenten en ME’ers beperkt zijn gebleven. Dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten diepe indruk heeft gemaakt op de betrokken politiemensen blijkt onder meer uit de indringende verklaring die op de terechtzitting is afgelegd door de sectiecommandant van de ME. Hij beschrijft dat hij na de explosie letterlijk zijn lijf aan het scannen was of alles er nog aan zat en dat hij in zijn carrière waarin hij veel heeft gezien, gevoeld en geïncasseerd, nog nooit heeft meegemaakt dat jongvolwassen mannen lachend explosieven op politiemensen afschieten zonder enig doel. Hij beschrijft de situatie waarin hij en zijn collega’s terecht zijn gekomen als ‘oorlogstaferelen’.
Het gaat dus om ernstige feiten, die veel impact hebben gemaakt op de direct betrokken politiemensen en ME, maar waardoor ook verontwaardiging is ontstaan in de maatschappij en in de gemeenschap van Nieuw-Beijerland, omdat het geweld is gepleegd tegen hulpverleners. Dit gedrag kan niet wordt getolereerd. Zoals de Officier van Justitie het treffend verwoordde: oud en nieuw is geen feest van wetteloosheid.
De straf is daarom niet alleen bedoeld voor de verdachte maar is ook bedoeld als signaal naar anderen.
Persoon verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2024 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een vuurwerk gerelateerd misdrijf.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
31 maart 2024. Dit rapport houdt – onder meer - het volgende in.
Bij de verdachte lijkt geen sprake te zijn van maatschappelijke problemen. Hij woont bij zijn moeder, heeft een steunend familiesysteem en een vriendin. De verdachte heeft passend en structureel werk en een toereikend inkomen. Er lijkt geen sprake te zijn van psychische problemen. Het sociale netwerk van de verdachte is delictgerelateerd. Factoren die hebben geleid tot het ten laste gelegde zijn de groepsdynamiek, de impulsiviteit van de verdachte en zijn neiging om ‘mee te doen’, waarbij alcoholgebruik mogelijk een ontremmend effect heeft gehad op zijn keuzes. Er worden criminogene factoren op deze leefgebieden gezien maar omdat er geen andere aanwijzingen zijn voor agressieregulatieproblematiek is er geen noodzaak voor interventies. De verdachte zou baat hebben bij het versterken van zijn
persoonlijkheid en het maken van meer doordachte keuzes. Gelet op het lage recidiverisico hoeft dit niet in een juridisch kader te gebeuren.
Ondanks enige aanwijzingen van een verminderde handelingsvaardigheid en een (in het verleden) gediagnosticeerd lager cognitief vermogen, zijn er geen aanwijzingen voor kinderlijk gedrag. Er zijn onvoldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zodat toepassing van het volwassenenstrafrecht geadviseerd wordt.
De reclassering schat het risico op recidive in als laag en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Een en ander heeft te maken met de wens van de verdachte om, na vrijlating, een periode naar het buitenland te vertrekken voor werk en zijn persoonlijke ontwikkeling. De reclassering schat in dat de verdachte ook in een vrijwillig kader kan werken aan het versterken van zijn persoonlijkheid. Verder worden de mogelijk nadelige effecten van een (lange) gevangenisstraf op het behoud van werk door de verdachte beschreven.
Conclusies
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij de bepaling van deze strafsoort en de duur daarvan is ook rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De officier heeft bij zijn strafeis gekeken naar straffen die worden geëist en worden opgelegd in zaken waarin dergelijk zwaar vuurwerk wordt gebruikt als materiaal om een explosie te veroorzaken, veelal bij woonhuizen. De rechtbank vindt deze vergelijking niet opgaan. Bij het plegen van dat soort explosies wordt weliswaar soortgelijk vuurwerk gebruikt, maar in dat geval is sprake van een vooropgezet plan om een ander doelbewust schade te berokkenen en vinden de delicten vaak plaats in opdracht van een crimineel netwerk. Er zijn geen aanwijzingen dat daarvan in dit geval sprake is.
Ook wordt rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de impulsiviteit van het handelen en groepsdynamiek onder invloed waarvan de feiten vermoedelijk zijn gepleegd. De verdachte leidde tot aan de delicten een redelijk normaal leven en heeft niet eerder detentie ondergaan. Hij heeft ook oprecht spijt betuigd en de rechtbank heeft de indruk dat de verdachte inzicht heeft gekregen in het kwalijke van zijn handelen en dat hij – mede door de detentie - tot het besef is gekomen dat dit een weg is die hij niet nogmaals wil bewandelen. De verdachte heeft concrete plannen om na zijn detentie – in het buitenland - te werken aan de versterking van zijn persoonlijkheid om herhaling te voorkomen.
Gelet op deze omstandigheden zal een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Het forse voorwaardelijke strafdeel, met een proeftijd van twee jaar, dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Een proeftijd van drie jaar, zoals gevorderd door de officier van justitie, wordt niet nodig geacht.
Om de verdachte verder te doordringen van de ernst van de door hem gepleegde feiten zal naast de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf een taakstraf worden opgelegd van 120 uur.
De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in de vordering aan de verdachte de maatregel tot beperking van de vrijheid op te leggen in de vorm van een gebiedsgebod voor de jaarwisseling 2024/2025, in die zin dat de verdachte van 31 december 2024 18:00 uur tot en met 1 januari 2025 06:00 uur aanwezig moet zijn op het adres waarop hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Er wordt van uit gegaan dat de verdachte niet nog een keer deze fout zal maken en dat hij zich realiseert dat wanneer dat wel zo is de kans bestaat dat de tenuitvoerlegging zal worden gevorderd van de forse voorwaardelijke gevangenisstraf die hij boven zijn hoofd heeft hangen.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Vorderingen
Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd de bij het incident betrokken politieambtenaren/ME’ers (hierna: agenten). De agenten hebben zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. E. Benhaïm, advocaat te Rotterdam. De agenten vorderen vergoeding van hun immateriële schade. De agenten vorderen allen een bedrag van €350,- aan immateriële schade in verband met de aantasting in persoon door de aard en de ernst van de normschending. De agenten die daarnaast licht letsel hebben opgelopen vorderen in totaal een bedrag van €400,-. De agenten hebben hun vordering individueel toegelicht. Ter onderbouwing van de immateriële schade hebben zij - kort gezegd - beschreven hoe zij het incident hebben ervaren en wat het met hen heeft gedaan.
Het betreft de volgende vorderingen:
Verbalisant
Letsel – vordering in €
Geen letsel – vordering in €
[nummer 2]
350
[nummer 3]
350
[nummer 4]
350
[nummer 8]
350
[nummer 5]
350
[nummer 6]
350
[nummer 1]
350
[nummer 7]
400
[verbalisant 2]
350
[verbalisant 1]
400
Daarnaast vordert iedere agent een proceskostenvergoeding van €82,- (liquidatietarief kanton gebaseerd op de hoogte van de vorderingen), vermeerdering van de schadevergoeding met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie stelt dat de vorderingen moeten worden toegewezen. De verdediging heeft de vorderingen niet betwist.
Beoordeling
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:376,
EBI).
Ten aanzien van de agenten die geen letsel hebben opgelopen
Het hangt af van de aard en ernst van de normschending, het daardoor getroffen (persoons)belang en de ernst van de feitelijke gevolgen of kan worden gesproken van een aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
De agenten hebben met name beschreven hoe zij het incident hebben ervaren. De rechtbank begrijpt uit de indringende woorden van de agenten dat het incident zeer indrukwekkend is geweest en dat het incident niet is te vergelijken met wat zij gewend zijn en waarvoor zij zijn opgeleid. Voor de beoordeling van het recht op schadevergoeding gaat het echter om de relevante nadelige gevolgen daarvan. In dit kader hebben een aantal agenten beschreven dat zij de eerste periode na het incident gevoelens van onrust hebben ervaren. Enkele agenten hebben aangegeven nog terug te denken aan oudjaarsnacht of deze niet snel te zullen vergeten. Dat is invoelbaar. Deze gevoelens zijn echter, mede in het licht van het feit dat geen sprake is van een misdrijf tegen de persoon (zoals verkrachting, bedreiging en belaging) onvoldoende om te kunnen spreken van aantasting in de persoon op andere wijze. Er is daarom geen sprake van een recht op smartengeld zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW. De vorderingen van de agenten zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van de agenten die letsel hebben opgelopen
De agenten hebben voldoende gemotiveerd gesteld dat zij door toedoen van de verdachte en zijn medeverdachten lichamelijk letsel hebben opgelopen. Dat is door de verdediging ook niet betwist. Zoals hierboven beschreven, maakt dit dat deze agenten recht hebben op smartengeld. De rechtbank begroot deze schade naar maatstaven van billijkheid op het gevorderde bedrag van €400,-. De schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 en daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Hoofdelijke veroordeling
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend (feit 1 en feit 2) samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partij [verbalisant 1] en de benadeelde partij onder nummer [nummer 7] zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op € 82,-, per benadeelde partij, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de vorderingen van de benadeelde partij [verbalisant 2] en de benadeelde partijen onder nummer [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 8], [nummer 5], [nummer 6] en [nummer 1] zullen worden afgewezen, zullen deze benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet aan zowel de benadeelde partij [verbalisant 1] en als de benadeelde partij onder nummer [nummer 7] een schadevergoeding betalen van €400,-, telkens vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 47, 55, 141 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€400,-, (zegge: vierhonderd euro), aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op €82,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€400,-,(hoofdsom,
zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van €400,-, niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 7]
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
onder nummer [nummer 7], te betalen een bedrag van
€400,-, (zegge: vierhonderd euro), aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op €82,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van benadeelde partij onder nummer [nummer 7] te betalen
€400,-,(hoofdsom, zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van €400,-, niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 2] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 3]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 3] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 4]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 4] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 8]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 8] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 5]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 5] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 6]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 6] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij onder nummer [nummer 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij onder nummer [nummer 1] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meerdere shell(s), althans een of
meerdere stukken zwaar (illegaal) vuurwerk aan te steken, althans in aanraking te
brengen met open vuur, en/of vervolgens dit/deze stuk(ken) vuurwerk af te schieten
naar en/of in de richting van een of meer politieambtenaren, waaronder
verbalisanten onder nummer [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5],
[nummer 6], [nummer 7], [nummer 9], [nummer 8], [nummer 10] en/of verbalisanten [verbalisant 1] en/of
[verbalisant 2]
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meerdere (politie)voertuigen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
voornoemde politie ambtenaren
te duchten was
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een of meer politieambtenaren, waaronder verbalisanten onder nummer
[nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6], [nummer 7], [nummer 9], [nummer 8],
[nummer 10] en/of verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een shell, althans een of meerdere stukken zwaar (illegaal) vuurwerk heeft
aangestoken, althans in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of
- ( vervolgens) dat/die stukken vuurwerk naar voornoemde politieambtenaren heeft
afgeschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
openlijk, te weten de Achterweg en/of Kerkstraat en/of Achterdoel te
Nieuw-Beijerland
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of personen te weten een of meerdere
politieambtenaren, wwaaronder verbalisanten onder nummer [nummer 1], [nummer 2],
[nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6], [nummer 7], [nummer 9], [nummer 8], [nummer 10] en/of
verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]
en/of goederen, te weten een of meerdere politievoertuigen, door
- een (lanceer)buis op de grond te leggen en/of
- ( vervolgens) een of meerdere voet(en) op deze buis te zetten en/of
- vanuit deze buis een of meerdere stukken vuurwerk naar en/of in de richting van
voornoemde politieambtenaren en/of politievoertuigen te schieten;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)