ECLI:NL:RBROT:2024:5218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10.020552.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van een minister en opruiing tot het blokkeren van hulpverleners via sociale media

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van een minister en opruiing tot het plegen van strafbare feiten. De verdachte heeft op 25 december 2023 een bedreigend bericht op Facebook geplaatst gericht aan minister [slachtoffer], waarin hij aankondigde dat de minister publiekelijk opgehangen zou worden. Dit bericht leidde tot vrees bij de minister voor zijn leven. Daarnaast heeft de verdachte op 23 december 2023 op Facebook opgeroepen tot het blokkeren van politiebureaus en legereenheden, wat ook als opruiing werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn uitlatingen opzettelijk de kans heeft aanvaard dat anderen zouden worden aangezet tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod van drie jaar met betrekking tot de minister. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de rol van de minister in de democratische rechtstaat, en de noodzaak om de veiligheid van publieke functionarissen te waarborgen. De verdachte werd ook gewezen op zijn anti-institutionele opvattingen en het risico dat hij opnieuw strafbare feiten zou plegen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.020552.24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. Augustin, advocaat te Urmond.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde een verplichte opname in een zorginstelling zo lang als wenselijk wordt geacht door de reclassering, met daarbij een klinische opname indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten een direct en indirect contactverbod met de heer [slachtoffer] voor de duur van drie jaar met 1 week hechtenis per overtreding, alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De verdachte heeft de aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever) bedreigd met enig misdrijf tegen het leven door op 25 december 2023 een bericht op Facebook te plaatsen inhoudende - kort gezegd - dat de aangever publiekelijk opgehangen gaat worden en dat de verdachte dit wil uitvoeren.
Op 23 december heeft de verdachte een bericht op Facebook geplaatst waarin hij oproept om politie en legereenheden te blokkeren. Daarmee heeft de verdachte opgeruid tot een strafbaar feit, aangezien het wederrechtelijk belemmeren van een hulpverlener in zijn vrijheid van beweging gedurende de uitoefening van zijn beroep een strafbaar feit is op grond van artikel 426ter Sr.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van beide feiten integraal moet worden vrijgesproken.
Het bericht dat door de verdachte op 25 december 2023 op Facebook is geplaatst is lariekoek en pure fantasie. Uit dit bericht heeft bij de aangever nooit de redelijke vrees kunnen ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. Van bedreiging is dan ook geen sprake. De verdachte moet derhalve van feit 1 worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor feit 2. Het bericht dat de verdachte op 23 december 2023 heeft geschreven bevat geen oproep tot het plegen van strafbare feiten.
4.1.3.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 1
Voor een bewezenverklaring van bedreiging is van belang dat degene die wordt bedreigd daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is verricht dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Daarnaast moet sprake zijn van opzet bij de verdachte die zowel gericht is op het op de hoogte raken als op het ontstaan van redelijke vrees.
Vast staat dat de verdachte op 25 december 2023 in een openbaar bericht op Facebook de volgende uitlatingen heeft gedaan: “
[voornaam slachtoffer] De Nazi [achternaam slachtoffer] . (…) Het is eens tijd dat de Tribunalen er komen en dit sajuut (…) als aller aller eerste publiekelijk opgehangen gaat worden. En aub geachte BEUL maak het touw zo dat zn tenen net de grond kunnen raken. En rek het dan zo lang als mogelijk uit. Dat verdiend deze Achterlijke Pabo GENOCIDIST. BENGELEN MET DIT MONSTER. Ik [verdachte] BIED MEZELF AAN DIT TE DOEN MET GEHEEL MIJN HART. (…)”. Het bericht is geplaatst boven een afbeelding van de aangever (minister [slachtoffer] ) in de Tweede Kamer, behorende bij een link naar een artikel op de website van ‘Ninefornews’ met de kop ‘ [slachtoffer] zegt zich zorgen te maken over de rechtsstaat’.
Uit de aangifte volgt dat de aangever kennis heeft genomen van dit bericht en zich hierdoor bedreigd voelde. Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van het bericht gelegen in het doden van de aangever en het bericht van de verdachte is daarom zonder meer als bedreigend aan te merken. Gelet op de door de verdachte gebruikte bewoordingen (zoals hiervoor weergegeven) en de context waarin deze zijn gedaan, is het bericht van de verdachte geschikt om de vrees te doen ontstaan dat daadwerkelijk een misdrijf tegen het leven gericht gepleegd zou worden. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de verdachte in het bericht meldt het misdrijf zelf te willen uitvoeren. Door het betreffende bericht onder de gegeven omstandigheden te plaatsen op het openbare gedeelte van Facebook, heeft de verdachte bovendien bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het in redelijkheid ontstaan van die vrees bij de aangever.
Dit maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde bedreiging heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
In artikel 131 Sr is opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld. Voor een bewezenverklaring moet aan de volgende vereisten worden voldaan.
Door de verdachte moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds, te weten een strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de gedane uitlatingen, in hun onderlinge samenhang bezien, en de context waarin deze uitlatingen aan het publiek zijn geopenbaard. Om tot een bewezenverklaring van opruiing te komen, is niet vereist dat de opruiing enig gevolg heeft gehad. Ook is niet vereist dat vast komt te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbare feit, waartoe is opgeruid, zal plaatsvinden.
In het delict opruiing ziet het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – van de opruier op het aanzetten tot strafbare feiten en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Degene die opruit hoeft niet te weten dat het strafbaar is waartoe hij aanzet. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar en mondeling, bij geschrift of bij afbeelding is gedaan. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waarop de teksten zijn weergegeven.
Vast staat dat de verdachte op 23 december 2023 in een openbaar bericht op Facebook onder meer de volgende uitlatingen heeft gedaan: “
BOEREN BLOKEER POLITIE BUREAU’S BLOKEER LEGER EENHEDEN.. (…) De komende dagen/weken kan het zo maar eens zijn dat er onverwacht gereden gaat worden met al het materieel wat maar te vinden is. Wellicht komt er geen aankondiging en gaat het gewoon gebeuren!!! Zorg ervoor dat de voertuigen elke dag afgetankt klaar staan. Zowel overdag als in de nacht! Het kan wel eens de laatste kans worden voor de gehele agrarische sector. En dus ook de laatste kans voor het volk. (…).” Niet ter discussie staat dat de verdachte zijn uitlatingen in het openbaar bij geschrift heeft gedaan. Waar het om gaat is of de verdachte met zijn bericht heeft aangezet tot enig strafbaar feit, en zo ja, of daarbij sprake was van opzet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft in zijn bericht opgeroepen tot het blokkeren van politiebureaus en legereenheden. Hij heeft daarbij de tekst geplaatst dat voertuigen overdag en in de nacht getankt klaar moeten staan, met de waarschuwing dat dit wel eens de laatste kans kan worden voor de gehele agrarische sector.
De betekenis van de gebruikte woorden en zinsneden is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf voldoende duidelijk. Door in de tekst te verwijzen naar de agrarische sector, is ook de context van het bericht helder. De afgelopen jaren hebben er tenslotte meerdere demonstraties plaatsgevonden vanuit de agrarische sector tegen het (Europese) landbouw- en stikstof beleid. Bij deze demonstraties zijn regelmatig landbouwvoertuigen ingezet om snelwegen, distributiecentra van supermarkten en provinciehuizen te blokkeren.
Gelet op deze context, maar bovenal de inhoud en de strekking van het bericht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met het bericht anderen heeft aangespoord tot het plegen van een strafbaar feit, te weten het wederrechtelijk blokkeren van politiebureaus.
Dit betreft een strafbaar feit in de zin van artikel 426ter Sr, namelijk het wederrechtelijk belemmeren van een hulpverlener in zijn vrijheid van beweging gedurende de uitoefening van zijn beroep.
Door onder voormelde omstandigheden dit opruiende bericht op Facebook te plaatsen, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat derden zouden worden aangezet tot het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij, op 25 december 2023 te Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht door een bericht op Facebook te plaatsen inhoudende dat het tijd wordt dat die [slachtoffer] publiekelijk opgehangen gaat worden, met een oproep aan de beul om het touw op zo’n manier te maken ‘dat z’n tenen net de grond kunnen raken', gevolgd door de woorden ‘En rek het dan zo lang als mogelijk uit. Dat verdiend deze, Achterlijke Pabo GENOCIDIST. BENGELEN MET DIT MONSTER’, waarna verdachte zichzelf ( [verdachte] ) aanbiedt om dit te doen met [ge]heel zijn hart,
Feit 2
hij, op 23 december 2023 te Nederland, (in het openbaar , bij geschrift , tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door op Facebook de volgende tekst() te plaatsen:- op 23 december 2023 een bericht met de oproep om politie bureaus en leger eenheden te blokkeren, met de tekst dat het,
‘de komende dagen of weken zo maar eens [kan] zijn dat er onverwachts gereden gaat worden met al het materiaal wat maar te vinden is’, dat er wellicht geen aankondiging komt maar dat het gewoon gaat gebeuren, gevolgd door de oproep dat de voertuigen elke dag getankt klaar moeten staan, zowel overdag als in de nacht en dat het ‘wel eens de laatste kans kan worden voor de gehele agrarische sector. En dus ook de laatste kans voor het volk’, gevolgd door de oproep om dit bericht te delen (‘Share!!!!!!!’).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2
in het openbaar, bij geschrift tot enig strafbaar feit opruien
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van minister [slachtoffer] en aan opruiing tot het belemmeren van hulpverleners.
Met zijn gedrag heeft de verdachte de (toenmalige) minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vrees aangejaagd. Dat het in dit geval gaat om een minister, maakt dit feit extra kwalijk. In een democratische rechtstaat is het van groot belang dat ministers hun werk, dat per definitie in de openbaarheid plaatsvindt, zonder angst en barrières in het kader van hun veiligheid kunnen verrichten. Door de minister te bedreigen heeft de verdachte bijgedragen aan een klimaat waarin politici zich uit angst beperkt kunnen voelen in hun persoonlijke vrijheid alsook in hun privéleven. Bovendien wordt het gezag van de minister op deze manier ondermijnd. De rechtbank heeft daarbij sterk de indruk dat de verdachte het ontoelaatbare van zijn gedrag niet inziet.
Met zijn opruiende bericht heeft de verdachte bewust het risico genomen dat derden geïnspireerd zouden worden tot het blokkeren van politiebureaus. Vrijheid van meningsuiting en het recht op demonstratie zijn fundamentele onderdelen van onze rechtstaat. Er kan en mag veel gezegd worden. Dat geldt ook voor uitlatingen die niet kunnen rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. De verdachte is echter met zijn opruiende bericht de grenzen van wat strafrechtelijk toelaatbaar is, overgegaan. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging wel rekening mee dat het strafbare feit waartoe is opgeruid, niet heeft plaatsgevonden.
De rechtbank beoogt met het opleggen van een straf niet alleen aan de verdachte, maar ook anderen in de samenleving duidelijk te maken dat er grenzen zijn aan wat men over anderen kan roepen en waartoe men anderen kan aansporen en dat het overschrijden van die grenzen consequenties heeft.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 mei 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte stond vanaf 13 maart 2024 – het moment van schorsing van zijn voorlopige hechtenis – onder toezicht van de reclassering. De reclassering heeft vastgesteld dat de verdachte mede handelt vanuit een anti-institutioneel gedachtegoed en de legitimiteit van de Nederlandse rechtstaat ontkent. Ondanks dat er momenteel geen sprake lijkt te zijn van fysieke geweldsbereidheid, ziet de verdachte geweld als een onvermijdelijk middel wat gepaard zal gaan met het komen tot de grote verandering van de samenleving. Momenteel ziet hij het voornamelijk als zijn plicht om het gedachtegoed te verspreiden en het volk te informeren. De verdachte houdt daarbij geen rekening met de wetten die in Nederland gelden.
Ondanks dat actuele psychiatrische diagnostiek ontbreekt, ziet de reclassering wel sterke aanwijzingen dat er verwevenheid is tussen zijn gedachtegoed, psychiatrische en niet uit te sluiten cognitieve problematiek. Daarnaast zijn de persoonlijke leefomstandigheden instabiel. Het ontbreekt de verdachte aan inkomen, werk of structurele dagbesteding en een vast woon- of verblijfplaats. De reclassering ziet dit als risicofactoren.
De reclassering acht langdurige intensieve begeleiding derhalve nodig om te kunnen komen tot stabiliteit voor de verdachte. Er is echter reeds sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis. Daarbij wordt bij de verdachte een verstarring in eigen denkbeelden waargenomen en lijkt hij beperkt in staat om nieuwe informatie op te nemen en toe te passen.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder voorwaarden. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De verdachte is in beeld bij de levensloopaanpak vanuit het Zorg- en Veiligheidshuis van de gemeente Rotterdam. Indien er risico’s ten aanzien van radicalisering en toenemende maatschappelijke problemen waargenomen worden, kan de zorg in dat kader opgeschaald te worden.
De reclassering stelt verder dat de ontwrichtende houding van de verdachte een contra-indicatie is voor de uitvoering van een werkstraf. Ook voor het opleggen van een financiële sanctie zijn contra-indicaties. Het ontbreekt de verdachte aan inkomen en hij heeft reeds een schuldenlast. Een financiële sanctie zal bovenop bestaande schulden komen. De verdachte stelt daarbij (passend bij zijn gedachtegoed) dat hij de Nederlandse overheid niet gaat financieren en niet bereid is om boetes en schulden te betalen. De reclassering ziet verder geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.3.
Overige persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft 42 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst. Hij heeft ter zitting – kort gezegd – toegelicht dat hij hulp kan gebruiken om zijn leven weer op orde te krijgen en dat hij zelf de juiste instanties hiervoor weet te vinden en ook al heeft benaderd (waaronder Fivoor en de gemeente Rotterdam).
De verdachte heeft ook verklaard dat hij weigert om enige hulp onder dwang (de rechtbank begrijpt: in het kader van eventuele aan een voorwaardelijk strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden) te ondergaan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht wordt opgenomen in een zorginstelling, met daarbij de mogelijkheid voor een klinische opname indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De hoogte van de op te leggen gevangenisstraf biedt daar echter, mede gelet op de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, geen ruimte voor. Nu de verdachte ter zitting bovendien blijk heeft gegeven onder geen beding mee te willen werken aan enige bijzondere voorwaarde en de reclassering ook geen mogelijkheden ziet om met begeleiding en toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen, zal de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren opgelegd, inhoudende een - direct en indirect - contactverbod met betrekking tot de aangever [slachtoffer] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de aangever wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Daaraan ligt mede ten grondslag dat de verdachte zich eerder niet heeft gehouden aan verschillende schorsingsvoorwaarden en dat de verdachte op geen enkele wijze de indruk wekt het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke straf voor de duur van 42 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel ex artikel 38v Sr strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende een contactverbod met betrekking tot aangever, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 38w, 131 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van drie jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op 26 september 1977 te Bruinisse, gedurende 3 jaren na heden,
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. M. van Zinnen en J. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Speelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij, op één of meer tijdstippen in de periode van 25 december 2023 tot en met 28 december 2023 te Rotterdam, althans Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een bericht op Facebook te plaatsen inhoudende dat het tijd wordt dat die [slachtoffer] publiekelijk opgehangen gaat worden, met een oproep aan de beul om het touw op zo’n manier te maken ‘dat z’n tenen net de grond kunnen raken', gevolgd door de woorden ‘En rek het dan zo lang als mogelijk uit. Dat verdiend deze, Achterlijke Pabo GENOCIDIST. BENGELEN MET DIT MONSTER’, waarna verdachte zichzelf ( [verdachte] ) aanbiedt om dit te doen met [ge]heel zijn hart, althans woorden en/of emojis en/of afbeeldingen van gelijke dreigende aard of strekking,
Feit 2
hij, op of omstreeks 23 december 2023 te Rotterdam, althans Nederland, (telkens) in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding, tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door op Facebook de volgende tekst(en) en/of afbeelding(en) te plaatsen:
- op 23 december 2023 een bericht met de oproep om politie bureaus en leger eenheden te blokkeren, met de tekst dat het
‘de komende dagen of weken zo maar eens [kan] zijn dat er onverwachts gereden gaat worden met al het materiaal wat maar te vinden is’, dat er wellicht geen aankondiging komt maar dat het gewoon gaat gebeuren, gevolgd door de oproep dat de voertuigen elke dag getankt klaar moeten staan, zowel overdag als in de nacht en dat het ‘wel eens de laatste kans kan worden voor de gehele agrarische sector. En dus ook de laatste kans voor het volk’, gevolgd door de oproep om dit bericht te delen (‘Share!!!!!!!’),