4.1.1.Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De verdachte heeft de aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever) bedreigd met enig misdrijf tegen het leven door op 25 december 2023 een bericht op Facebook te plaatsen inhoudende - kort gezegd - dat de aangever publiekelijk opgehangen gaat worden en dat de verdachte dit wil uitvoeren.
Op 23 december heeft de verdachte een bericht op Facebook geplaatst waarin hij oproept om politie en legereenheden te blokkeren. Daarmee heeft de verdachte opgeruid tot een strafbaar feit, aangezien het wederrechtelijk belemmeren van een hulpverlener in zijn vrijheid van beweging gedurende de uitoefening van zijn beroep een strafbaar feit is op grond van artikel 426ter Sr.
4.1.3.Beoordeling
Ten aanzien van feit 1
Voor een bewezenverklaring van bedreiging is van belang dat degene die wordt bedreigd daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is verricht dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Daarnaast moet sprake zijn van opzet bij de verdachte die zowel gericht is op het op de hoogte raken als op het ontstaan van redelijke vrees.
Vast staat dat de verdachte op 25 december 2023 in een openbaar bericht op Facebook de volgende uitlatingen heeft gedaan: “
[voornaam slachtoffer] De Nazi [achternaam slachtoffer] . (…) Het is eens tijd dat de Tribunalen er komen en dit sajuut (…) als aller aller eerste publiekelijk opgehangen gaat worden. En aub geachte BEUL maak het touw zo dat zn tenen net de grond kunnen raken. En rek het dan zo lang als mogelijk uit. Dat verdiend deze Achterlijke Pabo GENOCIDIST. BENGELEN MET DIT MONSTER. Ik [verdachte] BIED MEZELF AAN DIT TE DOEN MET GEHEEL MIJN HART. (…)”. Het bericht is geplaatst boven een afbeelding van de aangever (minister [slachtoffer] ) in de Tweede Kamer, behorende bij een link naar een artikel op de website van ‘Ninefornews’ met de kop ‘ [slachtoffer] zegt zich zorgen te maken over de rechtsstaat’.
Uit de aangifte volgt dat de aangever kennis heeft genomen van dit bericht en zich hierdoor bedreigd voelde. Naar het oordeel van de rechtbank is de strekking van het bericht gelegen in het doden van de aangever en het bericht van de verdachte is daarom zonder meer als bedreigend aan te merken. Gelet op de door de verdachte gebruikte bewoordingen (zoals hiervoor weergegeven) en de context waarin deze zijn gedaan, is het bericht van de verdachte geschikt om de vrees te doen ontstaan dat daadwerkelijk een misdrijf tegen het leven gericht gepleegd zou worden. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de verdachte in het bericht meldt het misdrijf zelf te willen uitvoeren. Door het betreffende bericht onder de gegeven omstandigheden te plaatsen op het openbare gedeelte van Facebook, heeft de verdachte bovendien bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het in redelijkheid ontstaan van die vrees bij de aangever.
Dit maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde bedreiging heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
In artikel 131 Sr is opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld. Voor een bewezenverklaring moet aan de volgende vereisten worden voldaan.
Door de verdachte moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds, te weten een strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de gedane uitlatingen, in hun onderlinge samenhang bezien, en de context waarin deze uitlatingen aan het publiek zijn geopenbaard. Om tot een bewezenverklaring van opruiing te komen, is niet vereist dat de opruiing enig gevolg heeft gehad. Ook is niet vereist dat vast komt te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbare feit, waartoe is opgeruid, zal plaatsvinden.
In het delict opruiing ziet het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – van de opruier op het aanzetten tot strafbare feiten en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Degene die opruit hoeft niet te weten dat het strafbaar is waartoe hij aanzet. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar en mondeling, bij geschrift of bij afbeelding is gedaan. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waarop de teksten zijn weergegeven.
Vast staat dat de verdachte op 23 december 2023 in een openbaar bericht op Facebook onder meer de volgende uitlatingen heeft gedaan: “
BOEREN BLOKEER POLITIE BUREAU’S BLOKEER LEGER EENHEDEN.. (…) De komende dagen/weken kan het zo maar eens zijn dat er onverwacht gereden gaat worden met al het materieel wat maar te vinden is. Wellicht komt er geen aankondiging en gaat het gewoon gebeuren!!! Zorg ervoor dat de voertuigen elke dag afgetankt klaar staan. Zowel overdag als in de nacht! Het kan wel eens de laatste kans worden voor de gehele agrarische sector. En dus ook de laatste kans voor het volk. (…).” Niet ter discussie staat dat de verdachte zijn uitlatingen in het openbaar bij geschrift heeft gedaan. Waar het om gaat is of de verdachte met zijn bericht heeft aangezet tot enig strafbaar feit, en zo ja, of daarbij sprake was van opzet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft in zijn bericht opgeroepen tot het blokkeren van politiebureaus en legereenheden. Hij heeft daarbij de tekst geplaatst dat voertuigen overdag en in de nacht getankt klaar moeten staan, met de waarschuwing dat dit wel eens de laatste kans kan worden voor de gehele agrarische sector.
De betekenis van de gebruikte woorden en zinsneden is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf voldoende duidelijk. Door in de tekst te verwijzen naar de agrarische sector, is ook de context van het bericht helder. De afgelopen jaren hebben er tenslotte meerdere demonstraties plaatsgevonden vanuit de agrarische sector tegen het (Europese) landbouw- en stikstof beleid. Bij deze demonstraties zijn regelmatig landbouwvoertuigen ingezet om snelwegen, distributiecentra van supermarkten en provinciehuizen te blokkeren.
Gelet op deze context, maar bovenal de inhoud en de strekking van het bericht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met het bericht anderen heeft aangespoord tot het plegen van een strafbaar feit, te weten het wederrechtelijk blokkeren van politiebureaus.
Dit betreft een strafbaar feit in de zin van artikel 426ter Sr, namelijk het wederrechtelijk belemmeren van een hulpverlener in zijn vrijheid van beweging gedurende de uitoefening van zijn beroep.
Door onder voormelde omstandigheden dit opruiende bericht op Facebook te plaatsen, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat derden zouden worden aangezet tot het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verweren worden verworpen.