ECLI:NL:RBROT:2024:5217

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10.039087.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne en de rechtmatigheid van staandehouding en doorzoeking

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van 1995 gram cocaïne, zoals bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.

De zaak kwam aan het licht tijdens een politieactie op 1 februari 2024, waarbij de verdachte werd staande gehouden in Dordrecht. De verdediging voerde aan dat de staandehouding en het daaropvolgende verhoor onrechtmatig waren, omdat de verdachte niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn rechten. De rechtbank oordeelde echter dat de staandehouding rechtmatig was, aangezien de verbalisanten gebruik maakten van hun bevoegdheden onder de Wegenverkeerswet. Bovendien had de verdachte toestemming gegeven voor de doorzoeking van zijn auto, waarbij de cocaïne werd aangetroffen.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging en verwierp de verweren van de verdediging. De ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte werden in de strafmaat meegenomen. De rechtbank concludeerde dat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend was, met als doel de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. De in beslag genomen auto werd onttrokken aan het verkeer, aangezien deze was gebruikt voor het delict.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.039087.24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. W.A.E.M. Amesz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Verschaeren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken. De staandehouding, de aanhouding en het verhoor ter plaatse van de verdachte hebben op onjuiste en onrechtmatige wijze plaatsgevonden. Het is onduidelijk op welke grond de politie de verdachte heeft staande gehouden. Er is enkel geverbaliseerd dat dit plaatsvond in het kader van een zogeheten ‘Étoile-actie’. Er lijkt, mede gezien de voortvarende doorzoeking van de auto, reeds sprake te zijn geweest van een bestaande verdenking, zodat aan de verdachte voorafgaand aan de doorzoeking de cautie had moeten worden medegedeeld. Dat is niet gebeurd. Het verhoor ter plaatse geschiedde middels vragen door een van de verbalisanten in het Engels gesteld, welke door een Franse politieagent ter plaatse naar het Frans werden vertaald. Nu de communicatie niet via een beëdigd tolk verliep, is de toestemming tot doorzoeking van de auto op onjuiste wijze verkregen. De feiten geconstateerd na de hiervoor beschreven onjuiste gang van zaken zijn derhalve onrechtmatig verkregen. Ten slotte is aangevoerd dat geen sprake is van uitvoer van cocaïne.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende.
Verbalisanten waren op 1 februari 2024 betrokken bij een zogeheten ‘Etoile’ actie. Doelstelling van deze internationale actie is het terugdringen van overlast veroorzaakt door drugstoeristen. De verbalisanten zagen gedurende deze actie omstreeks 20:35 uur een auto rijden met een Belgisch kenteken. Zij hebben op dat moment de auto gecontroleerd via het Basisvoorzieningen Informatie Integrale Bevragingssysteem en vastgesteld dat de kentekenhouder van de auto de heer [verdachte] was. Daarna hebben zij de bestuurder een volgteken gegeven naar een controleplaats. Om de identiteit van de bestuurder vast te stellen heeft een van de verbalisanten de bestuurder naar zijn rij- en kentekenbewijs gevraagd. Hieruit volgde dat de bestuurder ook de kentekenhouder was van de auto.
Hoewel de verbalisanten dit niet expliciet hebben geverbaliseerd en het proces-verbaal op dit punt geen schoonheidsprijs verdient, stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat de verbalisanten bij de staandehouding van de verdachte kennelijk gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheden van artikel 160, eerste en vierde lid, WVW 1994 ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften. Er is immers daadwerkelijk inzage gevorderd in het rijbewijs van de verdachte en de kentekenpapieren van zijn voertuig. Nu de verbalisanten de controlebevoegdheid mede hebben uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in het eerste en het vierde lid van art. 160 WVW 1994, is die uitoefening in beginsel rechtmatig, ook nu die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2454).
Uit het dossier volgt dat de (Franstalige) verdachte daarna door de verbalisanten in de Franse taal om toestemming is gevraagd om zijn auto te mogen doorzoeken. De verdachte heeft hiervoor toestemming gegeven. Vanwege het internationale karakter van de actie was een Franstalige politieagent bij de controle aanwezig. Deze politieagent heeft de vragen van de verbalisanten naar het Frans vertaald. Het is niet gebleken dat de verdachte bij wijze van miscommunicatie of een gebrekkige vertaling abusievelijk zijn toestemming tot doorzoeking van de auto heeft verleend. De verdachte heeft tijdens de verhoren ook niets in deze richting verklaard. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien dat de verdachte erop is gewezen dat hij de doorzoeking mocht weigeren en is gewaarschuwd voor de gevolgen van het aantreffen van wapens, drugs of grote sommen geld.
De verdediging heeft nog bepleit dat reeds voorafgaand aan de doorzoeking sprake moet zijn geweest van een verdenking en dat aan de verdachte daarom op dat moment de cautie had moeten worden gegeven. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat er op dat moment al sprake was van een verdenking, zodat de cautie niet hoefde te worden gegeven.
Uit het vorenstaande volgt dat de staandehouding op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is geweest van onregelmatigheden bij het vragen om toestemming voor de doorzoeking van de auto.
Bij de doorzoeking van de auto is in een verborgen ruimte 1995 gram cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft bij de politie en op zitting bekend de cocaïne zelf in de auto te hebben geplaatst en onderweg te zijn geweest naar België toen hij werd staande gehouden. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de cocaïne opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 februari 2024 te Dordrecht,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1995 gram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft
verdachte opzettelijk die cocaïne in een (verborgen ruimte) in een auto vervoerd
met de bestemming België, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft vanuit Nederland 1995 gram cocaïne over de Belgische grens willen vervoeren door de cocaïne in een verborgen ruimte van zijn auto te verstoppen. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van verdovende middelen. Dat is een ernstig feit. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en dragen bij aan de toename van strafbare feiten. Het is algemeen bekend dat de illegale handel in verdovende middelen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning van de bovenwereld. Hiermee wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid van de maatschappij en het gevoel van veiligheid van burgers. Om die redenen dient streng te worden opgetreden tegen drugscriminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is ook in België al geruime tijd niet in aanraking geweest met politie of justitie.
7.3.2.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drie kinderen heeft die bij hun moeder wonen. De verdachte is vanwege financiële problemen, mede ten gevolge van een gokverslaving, in een negatieve spiraal terechtgekomen. Hij heeft een woning in Luik (België) en heeft zich tijdens de voorlopige hechtenis goed gedragen, waardoor hij in aanmerking is gekomen voor het plusprogramma van de PI. De verdachte kan na zijn vrijlating bij een Belgische werkgever in dienst treden als vrachtwagenchauffeur.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt in strafmatigende zin mee dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Met zijn proceshouding, zijn goede gedrag in de gevangenis en het vinden van werk voor na zijn vrijlating toont hij bovendien aan dat hij zijn leven weer op de rit wil krijgen. Daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank – met de officier van justitie – een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor het ten laste gelegde feit bepleit. Derhalve dient de in verband met dat feit in beslag genomen personenauto te worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen personenauto zal worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezen feit is met behulp van voornoemd voorwerp begaan en de verborgen ruimte in de middenconsole is tot het begaan van het bewezen feit vervaardigd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 STK Personenauto - [kentekennummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en J. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C.A. Speelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 mei 2024 .
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Dordrecht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1995 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft
verdachte opzettelijk die cocaïne in een (verborgen ruimte) in een auto vervoerd
met de bestemming België, althans het buitenland.