ECLI:NL:RBROT:2024:5208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/4679
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens twijfel over hoofdverblijf en terugvordering teveel verstrekte bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 13 oktober 2021 ingetrokken zag. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze intrekking op 17 april 2024 besloten, omdat er twijfels bestonden over het hoofdverblijf van verzoekster. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 24 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. Verzoekster stelde dat zij op het opgegeven adres woont, maar het college concludeerde op basis van een heronderzoek dat dit niet kon worden vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in de periode van haar bijstandsuitkering veelvuldig bij haar vriend verbleef en dat zij ook in andere plaatsen heeft gewoond, wat de twijfels over haar hoofdverblijf versterkte.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was dat de intrekking van de bijstandsuitkering ongedaan moest maken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van € 9.039,55 aan teveel verstrekte bijstand rechtmatig zijn. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4679

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaatsnaam 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. V.E. van Dijk).

Inleiding

1.1.
Met het bestreden besluit van 17 april 2024 heeft het college de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van verzoekster met ingang van 13 oktober 2021 ingetrokken en bepaald dat verzoekster over de periode van 13 oktober 2021 tot en met
31 januari 2024 de teveel verstrekte bijstand (een bedrag van € 9.039,55) dient terug te betalen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Aan verzoekster is bij besluit van 24 februari 2022 een bijstandsuitkering op grond
van de Pw toegekend met ingang van 13 oktober 2021. Verzoekster stelt dat zij samen met haar vader en een andere bewoonster op het adres [adres] woont. Met het besluit van 17 april 2024 heeft het college naar aanleiding van een heronderzoek de bijstandsuitkering met ingang van 13 oktober 2021 ingetrokken op grond van artikel 17, eerste lid van de Pw en artikel 54, derde lid, van de Pw. Uit dit heronderzoek is gebleken dat verzoekster niet op het door haar opgegeven adres woonachtig was en dat niet kan worden vastgesteld of zij haar hoofdverblijf in [plaatsnaam 1] heeft. Verzoekster is het niet eens met de intrekking van haar bijstandsuitkering. Uit het besluit blijkt volgens verzoekster niet op basis van welke specifieke informatie en op basis van welke constateringen is geconcludeerd dat zij niet op het door haar opgegeven adres in [plaatsnaam 1] verblijft.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
4.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bezien of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4.2.
Verzoekster heeft gesteld dat zij klachten van depressieve aard heeft en dat zij
vanaf januari 2024 geen middelen heeft om in haar levensonderhoud te kunnen
voorzien.
4.3.
Tijdens de zitting is besproken dat verzoekster in januari 2024 nog een nabetaling van haar Ziektewetuitkering heeft gehad. Sindsdien heeft zij geen inkomsten meer gehad. Verder heeft verzoekster verklaard dat zij de afgelopen tijd heeft geleefd van het geld van de vervroegde erfenis van haar vader en dat zij daarmee haar schulden (onder meer bij de zorgverzekeraar) heeft afgelost. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoekster sinds februari 2024 geen inkomsten meer heeft en gaat om die reden, en in het voordeel van verzoekster, omdat zij niet met stukken heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van een financiële noodsituatie, uit van een spoedeisend belang.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige verzoek.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
5. Verzoekster betwist dat zij niet woonachtig is op het adres aan [adres] . Zij woont al vanaf jonge leeftijd op dat adres bij haar vader. Verzoekster heeft haar volledige medewerking gegeven aan het heronderzoek. Zij heeft de rapportage van het heronderzoek nooit ontvangen of mogen inzien. Uit het bestreden besluit blijkt niet op basis van welke specifieke informatie en op basis van welke constateringen door het college is geconcludeerd dat verzoekster niet op het hiervoor genoemde adres verblijft of in [plaatsnaam 1] verblijft. Volgens verzoekster had het college meer onderzoek moeten doen naar het (hoofd)verblijf van verzoekster. Ook is verzoekster van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met haar individuele omstandigheden. Het heronderzoek had niet mogen [plaatsnaam 2] tot beëindiging en terugvordering van haar uitkering.
5.1.
De voorzieningenrechter constateert dat het college in de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van 11 april 2024 uitgebreid uiteen heeft gezet waarom onduidelijkheid bestaat over het hoofdverblijf van verzoekster. Uit de eigen verklaringen van verzoekster blijkt namelijk dat zij in de periode waarin zij de bijstandsuitkering ontving veelvuldig bij haar vriend in [plaatsnaam 2] (en daarvoor in [plaatsnaam 3] ) heeft verbleven en dat zij ook in [plaatsnaam 2] als thuiszorgmedewerkster heeft gewerkt. Daarnaast is uit de door verzoekster overgelegde bankafschriften gebleken dat zij veelvuldig in [plaatsnaam 2] en dus buiten [plaatsnaam 1] heeft gepind.
5.2.
Zo blijkt uit het verslag van het gesprek op 29 februari 2024 onder meer dat verzoekster zelf heeft verklaard dat zij in de periode dat haar vriend in [plaatsnaam 3] woonde daar eigenlijk haar hoofdverblijf had. Verzoekster heeft deze verklaring zelf ondertekend. De omstandigheid dat zij tijdens de zitting heeft verklaard dat zij deze verklaring eigenlijk niet had moeten ondertekenen, maakt de inhoud van die verklaring niet anders. Verzoekster heeft ook verklaard dat zij persoonlijke spullen bij haar vriend thuis heeft liggen en daar haar kleding wast. Verder doen verzoekster en haar vriend samen boodschappen en koken en eten zij samen.
5.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college het van belang heeft kunnen achten dat verzoekster niet is verschenen op de ingeplande gesprekken op 25 januari 2024 en 6 februari 2024 en ook niet heeft gereageerd op eerdere verzoeken om nadere informatie aan te leveren. De verklaring van verzoekster dat zij de uitnodigingen voor de gesprekken niet heeft ontvangen, omdat zij een slechte verstandhouding met haar huisgenoot heeft en die huisgenoot de post heeft weggelegd, heeft het college onvoldoende kunnen achten. Het ligt op de weg van verzoekster om in het geval van afwezigheid in de woning in Rotterdam duidelijke afspraken te maken met haar vader en haar huisgenoot over de aan haar geadresseerde post.
5.4.
Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college niet gehouden was om nader onderzoek naar de woonsituatie van verzoekster te verrichten. Ook is in het geval van verzoekster niet gebleken van bijzondere omstandigheden waarmee het college wel rekening had moeten houden en dit niet heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college vooralsnog de bijstandsuitkering mocht intrekken en het bedrag van € 9.039,55 aan teveel verstrekte bijstand van verzoekster mocht terugvorderen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.