ECLI:NL:RBROT:2024:5208
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens twijfel over hoofdverblijf en terugvordering teveel verstrekte bijstand
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 13 oktober 2021 ingetrokken zag. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze intrekking op 17 april 2024 besloten, omdat er twijfels bestonden over het hoofdverblijf van verzoekster. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 24 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. Verzoekster stelde dat zij op het opgegeven adres woont, maar het college concludeerde op basis van een heronderzoek dat dit niet kon worden vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in de periode van haar bijstandsuitkering veelvuldig bij haar vriend verbleef en dat zij ook in andere plaatsen heeft gewoond, wat de twijfels over haar hoofdverblijf versterkte.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was dat de intrekking van de bijstandsuitkering ongedaan moest maken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van € 9.039,55 aan teveel verstrekte bijstand rechtmatig zijn. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.