ECLI:NL:RBROT:2024:5203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
24/5062 en 24/5063
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor rijinstructeur vanwege zedendelict en verkeersdelicten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van rijinstructeur. De eiser, die sinds medio 2022 meerdere verkeersdelicten op zijn naam heeft staan, had zijn aanvraag voor een VOG ingediend, maar deze werd afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming. De afwijzing was gebaseerd op een zedendelict uit 2012 en de recente verkeersdelicten, die volgens de minister niet verenigbaar zijn met de functie van rijinstructeur. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ongegrond verklaard, waarbij hij oordeelde dat de weigering van de VOG niet evident disproportioneel was. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van de eiser afgewogen tegen de veiligheid van de leerlingen waarvoor hij verantwoordelijk is als rijinstructeur. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser, de recente strafbare feiten een risico vormen voor de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de aanvrager en de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5062 en ROT 24/5063
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. E. Janse),
en

de minister voor Rechtsbescherming

(gemachtigde: mr. N. Khan).

Inleiding

1. Met het besluit van 18 november 2023 heeft de minister eisers aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (ROT 24/5062). Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (ROT 24/5063).
2. De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is een VOG?
4. Een VOG is een verklaring waaruit blijkt dat iemands gedrag in het verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie. Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag kijkt de minister of iemand strafbare feiten op zijn naam heeft staan die een risico vormen voor die specifieke taak of functie. Het kan dus gebeuren dat iemand die strafbare feiten heeft gepleegd, wel een VOG krijgt voor de ene functie maar niet voor de andere functie.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Eiser heeft een VOG aangevraagd voor de functie rijinstructeur WRM bij IBKI/Stichting VAM in Nieuwegein. IBKI/Stichting VAM heeft vanaf 1 april 2020 een VOG verplicht gesteld voor alle bevoegde rijinstructeurs.
6. De minister heeft het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geraadpleegd. In dit systeem worden alle misdrijven en een groot aantal overtredingen van natuurlijke personen en rechtspersonen geregistreerd. Voor de functie van rijinstructeur geldt in het JDS een terugkijktermijn van vijf jaar. Als verzoeker binnen de terugkijktermijn voorkomt met een strafbaar feit, dan mag de minister ook naar strafbare feiten kijken die buiten de terugkijktermijn van vijf jaar liggen. Bij zedendelicten geldt een onbeperkte terugkijktermijn.
7. De minister heeft geconstateerd dat verzoeker in het JDS voorkomt met een zedendelict (2012). Verder komt verzoeker binnen de terugkijkperiode van vijf jaar voor met onder meer verkeersdelicten. Dit betekent dat de minister ook mag kijken naar strafbare feiten buiten deze periode. Verzoeker komt buiten de terugkijkperiode voor met een vermogensdelict (2011). De minister vindt deze delicten niet verenigbaar met de functie van rijinstructeur. Vandaar dat de VOG is geweigerd. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat er aan hem een VOG wordt verstrekt.
Ook een beslissing op het beroep
8. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij niet alleen op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
9. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beleidsregels
10. De minister beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van beleidsregels, de ‘Beleidsregels VOG-NP-RP 2024’. Hieruit volgt:
- als iemand niet voorkomt in het JDS, dan wordt een VOG afgegeven;
- als iemand wel voorkomt in het JDS, dan wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Eiser komt voor in het JDS, zodat bij hem moet worden gekeken naar het objectieve en naar het subjectieve criterium.
Objectief criterium
11. Bij het objectieve criterium wordt gekeken naar de volgende vraag:
- is er een risico voor de samenleving
- wanneer dit (of een soortgelijk) strafbaar feit zou worden gepleegd
- door een willekeurig persoon
- in de uitoefening van de activiteit waarvoor de VOG wordt aangevraagd?
Bij het objectieve criterium wordt niet gekeken naar de persoon van eiser zelf. Er wordt alleen gekeken of de delicten waarvoor eiser is veroordeeld, een risico vormen bij het vervullen van de functie als rijinstructeur.
Tussen partijen is niet in geschil dat er wordt voldaan aan het objectieve criterium. Dit betekent dat de afgifte van de VOG in principe wordt geweigerd, tenzij er wordt voldaan aan het subjectieve criterium.
Subjectief criterium
12. Bij het subjectieve criterium wordt gekeken of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. Hierbij spelen de persoonlijke omstandigheden van eiser dus wel een rol. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop en de hoeveelheid strafbare feiten.
13. Omdat eiser in de afgelopen twintig jaar is veroordeeld tot een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf (jeugddetentie) voor een zedendelict (in 2012), is op hem het zogenoemde verscherpte toetsingskader van toepassing. Dit houdt in dat de VOG volgens de beleidsregels alleen kan worden afgegeven als de weigering van de VOG evident disproportioneel is.
14. Eiser vindt dat de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Hij werkt al bijna tien jaar als rijinstructeur en heeft een vlekkeloze staat van dienst. Dit had zwaarder moeten wegen dan zijn strafrechtelijke verleden. Daarnaast voert eiser aan dat hij het zedendelict heeft gepleegd toen hij nog minderjarig was en dat de jeugddetentie twaalf jaar geleden is opgelegd. Dit is een zeer ruim tijdsverloop en de minister heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Verder wordt er volgens eiser te veel waarde gehecht aan de verkeersovertredingen. Sommige overtredingen zijn geseponeerd en er zijn voornamelijk boetes opgelegd. Eiser meent dat zijn vlekkeloze staat van dienst als rijinstructeur en zijn belang bij het behouden van zijn baan zouden moeten prevaleren boven deze gemaakte fouten.
15. In de periode van 25 mei 2022 tot en met 8 november 2023 komt eiser zes keer voor in het JDS met verkeersdelicten. Drie van deze verkeersdelicten zijn geseponeerd. Volgens de beleidsregels van de minister worden technische sepots niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken, maar beleidssepots wel. Bij een technisch sepot ziet het openbaar ministerie af van vervolging van een strafbaar feit omdat het van mening is dat vervolging niet tot een veroordeling zal leiden. Bij een beleidssepot is vervolging mogelijk, maar onwenselijk. De drie verkeersdelicten van eiser zijn geseponeerd wegens ‘gewijzigde omstandigheden’. [1] Dit is een beleidssepot, zodat de minister deze verkeersdelicten wel kan meenemen bij de beoordeling van de VOG-aanvraag.
16.1.
De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat eiser een groot belang heeft bij het verkrijgen van de VOG. Hij werkt al langere tijd als rijinstructeur. Hij heeft een vooropleiding elektrotechniek gedaan. Volgens eiser is hij druk aan het solliciteren, maar wordt hij nergens aangenomen omdat hij te oud is of geen ervaring heeft. Uit het dossier komt naar voren dat zijn financiële situatie slecht is. Hij heeft een grote schuld, is zijn woning kwijtgeraakt en woont nu met zijn vrouw en minderjarige dochter (twee jaar) bij zijn moeder in huis. Als eiser geen VOG krijgt, raakt hij zijn baan als rijinstructeur kwijt, met alle gevolgen van dien.
16.2.
Eiser is op 2 mei 2023 veroordeeld wegens gevaarlijk rijgedrag tot een geldboete van € 760,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 120 dagen waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit is geen lichte afdoening. Eiser is verder nog veroordeeld wegens rijden terwijl het rijbewijs is ingevorderd en het overschrijden van de maximumsnelheid. Deze verkeersdelicten zijn volgens de minister licht afgedaan. De sepots zien op het overschrijden van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en het op vordering niet stilhouden van een motorrijtuig alsmede het niet ter inzage afgeven van een bewijs (waaronder rijbewijs of kentekenbewijs).
16.3.
Naast het zedendelict is dus sprake van een flink aantal verkeersovertredingen. De rechtbank kan begrijpen dat de minister die niet te verenigen vindt met de functie van rijinstructeur. Het is juist voor rijinstructeurs belangrijk dat zij zich aan de verkeersregels houden. Eiser heeft dat meerdere keren niet gedaan, waarbij het ook gaat om vrij recente feiten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister, ondanks de grote belangen van eiser, de weigering van de VOG terecht niet evident disproportioneel heeft geacht. De minister heeft hierbij ook mogen meewegen dat verzoeker als rijinstructeur de verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van (minderjarige) leerlingen.
16.4.
Dit betekent overigens niet dat eiser nooit meer in aanmerking zal kunnen komen voor een VOG voor de functie van rijinstructeur. De (verkeers)delicten zijn echter nu nog te recent om de afgifte van een VOG verantwoord te achten.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister niet gehouden is om aan eiser een VOG te verstrekken voor de functie van rijinstructeur. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.“Verbeterd levensgedrag van de verdachte dan wel omstandigheden die tot het delict hebben geleid of die tot recidive zouden kunnen leiden, bestaan niet meer of zijn in belangrijke mate gewijzigd” (https://www.om.nl/onderwerpen/beleidsregels/aanwijzingen/executie/aanwijzing-sepot-en-gebruik-sepotgronden-2022a004).