Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. Renkema-Brink, in het kader van een bestuurlijke boete opgelegd door de Staat der Nederlanden, minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had tabak verkocht aan een minderjarige, wat in strijd is met artikel 8, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet (Trw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd was om een boete van € 1.360,- op te leggen, maar heeft het beroep van eiser gegrond verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de boete verlaagd tot € 952,- en het bestreden besluit van 20 juli 2023 vernietigd wat betreft de hoogte van de boete. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met meer dan twee jaar, wat aanleiding gaf tot matiging van de boete. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht en een deel van de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.