ECLI:NL:RBROT:2024:5198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10/124780-23 en 10/036327-24 (gevoegde zaak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake heropening, schorsing en aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting met aanvullend onderzoek door de reclassering

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een tussenvonnis uitgesproken in de gevoegde strafzaken tegen een verdachte, geboren in 1977 en preventief gedetineerd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met de opdracht tot aanvullend onderzoek door de reclassering. De verdachte is beschuldigd van belaging en mishandeling, waarbij de officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring en oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een (manisch-)psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank achtte de verdachte voor beide feiten volledig ontoerekeningsvatbaar en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar de officier van justitie voor aanvullend onderzoek naar opname in een kliniek, met een termijn van zes weken voor het indienen van een rapport. De rechtbank benadrukt de noodzaak van verdere behandeling om het recidiverisico te beperken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/124780-23 en 10/036327-24 (gevoegde zaak)
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Tegenspraak
Tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/124780-23 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/036327-24 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (gemaximeerd) alsmede oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering – parketnummer 10/124780-23
Het onder parketnummer 10/124780-23 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering – parketnummer 10/036327-24
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van pijn of letsel bij de medewerker van de Penitentiarie Inrichting. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij de medewerker een duw wilde geven. Dat hij de medewerker wellicht harder heeft geraakt dan hij van plan was, verandert dit oordeel niet. Bewezen is dus dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/124780-23 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/036327-24 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/12478023
hij in de periode van 24 april 2023 tot en met 11 mei 2023 te
Rotterdam,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer]
(strafrechtadvocaat),
door:
- meermalen berichten (per e-mail en via WhatsApp) te sturen naar die [slachtoffer] en
- meermalen te bellen naar het zakelijk telefoonnummer van die [slachtoffer] en
- via derden contact te zoeken met die [slachtoffer] en
- zich meermalen bij/in het kantoor van die [slachtoffer] te begeven/met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen
ofte dulden
Parketnummer 10/036327-24
hij op 23 oktober 2023 te ’s-Gravenhage,
een persoon bekend onder nummer [functionariscode] (een Zorg Behandelinrichtingswerker
bij de penitentiaire inrichting), heeft mishandeld door met zijn elleboog tegen het
achterhoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/12478023
belaging.
Parketnummer 10/036327-24
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte en recidiverisico

6.1.1.
Rapportages
De verdachte is vanaf 30 november 2023 gedurende zes weken ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Almere, naar aanleiding waarvan op 25 maart 2024 een multidisciplinair rapport is uitgebracht, ondertekend door psychiater [persoon A] en GZ-psycholoog [persoon B] .
Op basis van hun onderzoek concluderen de rapporteurs – zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte al langere tijd sprake is van een (manisch-)psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Daarbij worden verschillende psychotische symptomen geobserveerd, onder meer in de vorm van paranoïde en erotomane wanen, grootheidswanen en imperatieve (opdrachtgevende) akoestische hallucinaties. Door de onderzoekers worden onvoldoende aanwijzingen gezien voor een ontwikkelingsstoornis, zoals ADHD of autisme. Vanwege het psychiatrisch toestandsbeeld kunnen geen onderbouwde uitspraken worden gedaan over mogelijk onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. De psychiater merkt in dat verband op dat bij langdurige psychose vaak schade aan het brein optreedt, wat zich kan uiten in een verminderd geweten, verminderde schuld- en schaamtegevoelens en afnemende empathie. Dit zou volgens de psychiater mede een verklaring kunnen zijn voor het soms antisociale gedrag van de verdachte, naast de chronische psychose.
De verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde belaging opgenomen bij een zorginstelling van Fivoor in verband met een ontremd psychotisch beeld. Hij was ervan overtuigd dat hij en zijn voormalige advocaat verliefd op elkaar waren en bleek voor de hulpverlening niet te corrigeren in zijn psychotisch denken en handelen. De rapporteurs concluderen dat het manisch-psychotische toestandsbeeld volledig sturend was in het gedrag van de verdachte, op grond waarvan wordt geadviseerd hem dit feit, indien bewezen, niet toe te rekenen.
Op basis van het door hen geobserveerde toestandsbeeld en de (psychiatrische) voorgeschiedenis van de verdachte taxeren de onderzoekers de kans op recidive als hoog, waarbij met name risico’s worden gezien voor vrouwen die in zijn nabijheid verkeren. De verdachte kan oninvoelbaar en onvoorspelbaar zijn, waarbij ook een gerede kans bestaat op escalerend (seksueel) agressief gedrag. In het verleden heeft zijn manisch-psychotische ontremming geleid tot het moeten opschalen van beveiliging en zorg. De verdachte is niet intrinsiek gemotiveerd voor een behandeling en heeft geen ziektebesef en/of inzicht. Gezien de ernst en chroniciteit van de problematiek en het geschetste recidiverisico is langdurig en robuust forensisch risicomanagement volgens de onderzoekers aangewezen. In dat kader wordt geadviseerd om een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Indien het vanwege de aard van het tenlastegelegde daarbij zou gaan om een gemaximeerde tbs-maatregel, wordt geadviseerd om daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Naar aanleiding van de bevindingen van het Pieter Baan Centrum en van het door de verdediging overgelegde eigen plan van aanpak van de verdachte is door de afdeling reclassering van GGZ Fivoor op 26 april 2024 een rapport uitgebracht, ondertekend door reclasseringswerker [persoon C] . De reclassering komt – zakelijk weergegeven – tot de volgende bevindingen.
De verdachte is sinds 1993 in beeld bij de reguliere GGZ in verband met paranoïde psychotische episodes. Hij herkent zich niet in de gestelde diagnose (schizofrenie). Wanneer hij zijn depotmedicatie gebruikt, functioneert hij redelijk en zijn de risico’s beheersbaar. Op momenten dat hij de medicatie weigert, volgt decompensatie met gevaarlijk gedrag tot gevolg. Er zijn in de loop der jaren meerdere civielrechtelijke machtigingen opgelegd, waarbij de verdachte dwangmedicatie kreeg toegediend in diverse klinieken met verschillende beveiligingsniveaus. Op dit moment krijgt hij eenmaal in de twee weken gedwongen depotmedicatie in het PPC Den Haag. De verdachte is tevreden met de huidige medicatie en ervaart hiervan geen bijwerkingen; hij zegt voornemens te zijn deze medicatie te blijven gebruiken.
In gesprek met de reclassering over eventuele mogelijkheden tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, geeft de verdachte aan dat hij bereid is zich aan voorwaarden te houden, ook als de reclassering een klinische behandeling als start nodig vindt. Vanwege de vastgestelde problematiek verwacht de reclassering dat verdere behandeling in een voorwaardelijk kader met vallen en opstaan zal verlopen. Betwijfeld wordt of de verdachte voldoende in staat zal zijn om zich gedurende langere tijd aan afspraken te houden en medicatietrouw te blijven. Hoewel op basis van eerdere ervaringen de prognose ongunstig lijkt, stelt de reclassering ook vast dat de verdachte goed reageert op een recente wisseling van medicatie en beter functioneert dan ten tijde van zijn verblijf in het PBC. Dit maakt dat de reclassering de verdachte een kans wil bieden om in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, zo nodig ondersteund door een zorgmachtiging, verder te worden behandeld en begeleid. Daartoe is inmiddels een indicatiestelling forensische zorg bij de afdeling IFZ van het NIFP aangevraagd.
De deskundige [persoon C] heeft ter terechtzitting de bevindingen van de reclassering nader toegelicht. Hij heeft daarbij herhaald dat de reclassering met enige voorzichtigheid adviseert tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, gelet op het feit dat de verdachte goed lijkt te reageren op de huidige medicatie en zich ook bereid heeft verklaard om in een voorwaardelijk kader mee te werken aan verdere behandeling. De deskundige acht een klinische start noodzakelijk om het resocialisatietraject van daaruit stapsgewijs vorm te kunnen geven, waarbij vooralsnog wordt gedacht aan plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). Het door de verdachte opgestelde plan van aanpak zou op termijn een goede basis kunnen bieden om de resocialisatie verder vorm te geven. Nader onderzoek naar eventuele mogelijkheden voor een zorgmachtiging als alternatief voor een tbs-maatregel acht de deskundige, gezien het nog broze herstel en ook in het licht van de bevindingen van het Pieter Baan Centrum, op dit moment niet geïndiceerd. Op dit moment valt nog niet te zeggen wanneer de verdachte, eventueel met een overbruggingsplaats, klinisch kan worden opgenomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de besproken rapporten en de toelichting hierbij ter terechtzitting van de deskundige namens de reclassering.
6.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte voor beide ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en vordert hem daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging. Op basis van de bevindingen uit het PBC-rapport moet het recidiverisico als hoog worden ingeschat, waarbij voortzetting van de behandeling in een voorwaardelijk kader door de rapporterend psychiater en psycholoog op dit moment niet haalbaar wordt geacht. De officier van justitie sluit zich aan bij deze conclusie en vordert oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Aangezien de ten laste gelegde belaging niet kan worden aangemerkt als een geweldsdelict in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is de duur van deze maatregel gemaximeerd tot vier jaar. Om die reden vordert de officier van justitie tevens de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals geadviseerd door de PBC-rapporteurs.
6.1.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging ziet in de bevindingen bij het PBC-onderzoek, in afwijking van het advies van de betreffende deskundigen, voldoende aanknopingspunten om de ten laste gelegde feiten in geval van een bewezenverklaring in enige mate aan de verdachte toe te rekenen. Primair wordt verzocht om het in samenspraak met hem opgestelde plan van aanpak als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een voorwaardelijk strafdeel. Een tbs-maatregel moet op basis van de thans ten laste gelegde feiten als disproportioneel worden aangemerkt. Indien de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel niet wenselijk of niet haalbaar acht, sluit de verdediging zich subsidiair aan bij het advies van de reclassering om de verdachte verder te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Anticiperend op een eventueel hoger beroep, wordt daarbij verzocht deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat de verdachte op korte termijn in een kliniek kan worden geplaatst voor verdere behandeling.
6.1.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bevindingen uit het PBC-onderzoek en de verdere informatie uit dossier vast dat bij de verdachte al sinds langere tijd sprake is van een psychische stoornis in de vorm van schizofrenie, waarbij hij ten tijde van de bewezen feiten manisch-psychotisch was ontregeld. Conform het advies van de rapporterend psychiater en psycholoog acht de rechtbank aannemelijk dat verdachtes psychotische problematiek, in het bijzonder naar voren komend in een destijds bestaande erotomane waan, volledig sturend was in de bewezen belaging. Hoewel de daarnaast bewezen mishandeling van een beveiligingsmedewerker door de PBC-rapporteurs niet expliciet werd meegenomen in hun advies, begrijpt de rechtbank uit het rapport dat de verdachte in detentie psychisch verder is ontregeld en in verband daarmee gedwongen medicatie kreeg toegediend. De verdachte verbleef ten tijde van het incident op de crisisafdeling van de Penitentiaire Inrichting en heeft bij de politie verklaard dat hij die medewerker vooral “een signaal” wilde geven. De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden aanleiding om de verdachte, zoals gevorderd door de officier van justitie, voor beide bewezen feiten volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het recidiverisico wordt door alle in deze strafzaak betrokken deskundigen ingeschat als hoog, waarbij door de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum in geval van een manisch-psychotische ontregeling ook een gerede kans wordt gezien op escalerend (seksueel) agressief gedrag. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen dat verdere behandeling van de verdachte noodzakelijk is om hem psychisch te stabiliseren en het recidiverisico te beperken. Zij begrijpt in het licht van de psychiatrische voorgeschiedenis en de justitiële documentatie van de verdachte de overwegingen van de PBC-rapporteurs om geen behandeling in een voorwaardelijk kader te adviseren. Tegelijkertijd constateert de rechtbank met de reclassering, ook op basis van eigen indrukken ter terechtzitting, dat de verdachte goed lijkt te reageren op een recente wisseling van medicatie en op dit moment open lijkt te staan voor hulpverlening in een voorwaardelijk kader. De verdachte heeft gedurende langere tijd in een civielrechtelijk kader zonder grote incidenten gefunctioneerd. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat een behandeling van de verdachte, gelet op het chronische karakter van zijn psychische problematiek, vooral gericht is op het stabiel en beheersbaar houden van deze problematiek in een voldoende gestructureerde omgeving en niet zozeer op genezing van de stoornis.
Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals verzocht door de verdediging, is gelet op de aangenomen strafuitsluitingsgrond wettelijk niet mogelijk en zou naar het oordeel van de rechtbank ook niet toereikend zijn ter beperking van het recidiverisico. In afwijking van het door de verdediging primair ingenomen standpunt, weegt met name deze laatste omstandigheid voor de rechtbank zwaar bij de conclusie dat oplegging van een tbs-maatregel in de onderhavige zaak in beginsel als proportioneel moet worden aangemerkt. Met de toelichting van de deskundige [persoon C] ter terechtzitting merkt de rechtbank daarbij op dat op dit moment onvoldoende aanknopingspunten worden gezien voor nader onderzoek naar civielrechtelijke mogelijkheden voor verdere behandeling van de verdachte in het kader van een zorgmachtiging en dat het uit te zetten resocialisatietraject stapsgewijs moet plaatsvinden.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding tot heropening van het onderzoek om zich nader te laten informeren over concrete mogelijkheden voor verdere behandeling van de verdachte in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden met een klinische start. Nu aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd, bestaat bij oplegging van een dergelijke maatregel geen strafrechtelijke titel voor verdere vrijheidsbeneming. De rechtbank zal de zaak daarom terugverwijzen naar de officier van justitie voor het realiseren van een aanvullend onderzoek door de reclassering naar mogelijkheden om de verdachte aansluitend op zijn huidige detentie op te nemen in een kliniek. Zij zal daarbij een termijn stellen van zes weken na dagtekening van dit tussenvonnis, waarna op korte termijn een nieuwe zitting zal worden gepland. Nu het beter lijkt te gaan met de verdachte en er inmiddels sprake lijkt te zijn van een zekere mate van psychische stabiliteit, verzoekt de rechtbank om naast de mogelijkheden tot plaatsing in een FPK ook eventuele opnamemogelijkheden met een minder hoog beveiligingsniveau, zoals plaatsing op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), mee te nemen bij het door de reclassering uit te brengen advies.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
heropent het onderzoek;
schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting op een nader te bepalen terechtzitting zal worden hervat, binnen een periode van drie maanden na heden;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie met de opdracht zorg te dragen voor het realiseren van een aanvullend onderzoek door de reclassering naar de mogelijkheden om de verdachte aansluitend op zijn huidige detentie op te nemen in een kliniek;
bepaalt dat een rapport van dit aanvullend onderzoek uiterlijk zes weken na dagtekening van dit vonnis wordt ingediend bij de rechtbank;
beveelt de oproeping tegen de nadere terechtzitting van:
  • de verdachte, met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan de raadsman;
  • de slachtoffers.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mr. drs. K.Th. van Barneveld en mr. G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/124780-23
hij in of omstreeks de periode van 24 april 2023 tot en met 11 mei 2023 te
Rotterdam,
althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer]
(strafrechtadvocaat),
door:
- meermalen berichten (per e-mail en/of via WhatsApp) te sturen naar die
[slachtoffer] en/of
- meermalen te bellen naar het zakelijk telefoonnummer van die [slachtoffer]
en/of
- via derden contact te zoeken met die [slachtoffer] en/of
- zich meermalen bij/rondom/in het kantoor van die [slachtoffer] te begeven/op
te houden;
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen.
Parketnummer 10/036327-24
hij op of omstreeks 23 oktober 2023 te ’s-Gravenhage,
een persoon bekend onder nummer [functionariscode] (een Zorg Behandelinrichtingswerker
bij de penitentiaire inrichting), heeft mishandeld door met zijn elleboog tegen het
(achter)hoofd te slaan.