ECLI:NL:RBROT:2024:5178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
10/016556-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en verlengde patroonhouder met munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en een verlengde patroonhouder met munitie. De verdachte, geboren in 2001 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.S. Boonstra. Tijdens de zitting op 16 april 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie vrijspraak eiste voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat het voorhanden hebben van het automatisch vuurwapen en de bijbehorende munitie bewezen kon worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 253 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijtbetuiging en de steun vanuit zijn omgeving. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en besloot tot een combinatie van onvoorwaardelijke en voorwaardelijke straffen om de verdachte de kans te geven zijn gedrag te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/016556-24
Datum uitspraak: 30 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Alpen aan den Rijn,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het ziet op het voorhanden hebben van een pistool van het merk Luger Grand Power, met munitie;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, te weten het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en verlengde patroonhouder van het merk Glock, met munitie zoals die is aangetroffen in het patroonmagazijn van het wapen, en in de slaapkamer van de verdachte (hierna: de bijbehorende munitie).
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) in haar rapport van 3 april 2024.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en verlengde patroonhouder van het merk Glock en de bijbehorende munitie heeft de verdachte bekend en er is op dat punt geen vrijspraak bepleit door de verdediging. Dit onderdeel van de tenlastelegging zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met –zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de verdediging – partiële vrijspraak van het voorhanden hebben van het pistool van het merk Luger Grand Power, met munitie.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank, gelet op hetgeen overwogen onder 4.2, een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 14 januari 2024 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool en verlengde patroonhouder, van het merk Glock, model 19,
kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en(bijbehorende) munitie
van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
meerdere kogelpatronen van het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, met de bijbehorende munitie. Hij heeft verklaard daar spijt van te hebben. Volgens zijn verklaring heeft hij het vuurwapen bij zich gehad, omdat hij zich niet meer veilig voelde op straat, na een steekincident. Deze voor de verdachte ongetwijfeld beangstigende ervaring maakt het feit echter niet minder ernstig. Dat hij (blijkbaar met gemak) over een automatisch vuurwapen met de bijbehorende munitie kon beschikken is beangstigend en verontrustend voor de samenleving en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het bezit van vuurwapens en munitie is bovendien gevaarlijk omdat daarmee niet zelden ernstige misdrijven worden gepleegd die veel pijn en ellende veroorzaken in de samenleving. Dit rechtvaardigt een streng optreden tegen het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 april 2024. De rechtbank heeft kennisgenomen van dit rapport, dat onder meer het volgende inhoudt.
De reclassering adviseert een plan van aanpak waarbij wordt toegewerkt naar gedragsverandering en weerbaarheid. De verdachte is bereid hiermee aan de slag te gaan. Hij krijgt steun vanuit zijn familie en ook zijn opleiding is bereid om hem hierbij te helpen door verdachte een kans te bieden zijn opleiding af te ronden. De reclassering ziet hierin beschermende factoren die ervoor kunnen zorgen dat de verdachte niet in herhaling valt. Volgens de reclassering kan in dit geval een gevangenisstraf nadelig uitpakken omdat deze het risico op recidive kan vergroten. Om de kans op herhaling te verminderen en de verdachte weerbaar te maken tegen negatieve invloeden, adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden daarbij een meldplicht, deelname aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, het volgen van een opleiding en het verlenen van toestemming om referenten te raadplegen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten, maar de rechtbank ziet daar geen aanleiding voor. Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het rapport van de reclassering en wat ter terechtzitting is gebleken volgt dat de verdachte de ernst van zijn handelen inziet. Hij heeft herhaaldelijk spijt betuigd en beloofd zijn opleiding af te maken en te gaan werken aan ‘huisje, boompje, beestje’. De rechtbank neemt deze omstandigheid in aanmerking en overweegt dat een lange
onvoorwaardelijkegevangenisstraf het positieve voornemen van de verdachte kan doorkruisen. In plaats daarvan wordt een forse taakstraf opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd. Met het opleggen van een voorwaardelijk deel krijgt de verdachte de kans om te laten zien dat hij zijn gedrag verbetert en zich aan de opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden kan houden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het de onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
253 (tweehonderd drieënvijftig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de veroordeelde is uitgenodigd voor een intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra de veroordeelde is geplaatst. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met:
- [persoon A] , geboren op [geboortedatum 2] 2005,
- [persoon B] , geboren op [geboortedatum 3] 2006,
- [persoon C] , geboren op [geboortedatum 4] 2006,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
6. de veroordeelde (ver)volgt zijn opleiding bij Albeda College of bij een soortgelijke instelling en hij rondt deze af;
7. de veroordeelde verleent toestemming aan de reclassering om ten behoeve van het toezicht als referent te benaderen:
- zijn moeder, mevrouw [persoon D] ,
- zijn mentor van de opleidingsinstelling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden, zijnde de dag waarop volgens de berekening van de rechtbank de totale duur van de tot dan toe ondergane voorlopige hechtenis gelijk is aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mr. I. Bouter en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2024 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool en verlengde patroonhouder, van het merk Glock, model 19,
kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en/of
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie
te weten een pistool, van het merk Luger Grand power, model P1, kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen
en/of
(bijbehorende) munitie
van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
meerdere kogelpatronen van het kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2024 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 521,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.