ECLI:NL:RBROT:2024:5175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/10/657346 / HA ZA 23-407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring op het Calandkanaal tussen zeeschip en binnenvaartmotortanker

In deze zaak, die zich afspeelt op het Calandkanaal, vond op 28 februari 2021 een aanvaring plaats tussen een zeeschip, eigendom van Vertom USC Beaumonde B.V., en een binnenvaartmotortanker, eigendom van Michand N.V. en Michand BVBA. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de binnenvaartmotortanker volledig aansprakelijk was voor de aanvaring, omdat zij haar vergewisplichten uit het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) had genegeerd. Vertom vorderde schadevergoeding van € 106.870,50, die voortvloeide uit de schade aan haar schip. Michand voerde verweer en stelde dat de vordering van Vertom was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaring tijdig was gestuit door de dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat de schuld voor de aanvaring volledig bij de binnenvaartmotortanker lag, omdat deze niet de nodige voorzorgsmaatregelen had genomen en niet adequaat had gecommuniceerd met de verkeersleiding. De rechtbank wees de vordering van Vertom toe, met uitzondering van een niet onderbouwde schadepost voor tijdverlet, en veroordeelde Michand tot betaling van € 57.177,82 aan Vertom, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657346 / HA ZA 23-407
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERTOM USC BEAUMONDE B.V.,
gevestigd te Rhoon (gemeente Albrandswaard),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.C.G. Klinkhamer te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MICHAND N.V.,
gevestigd te Schilde, België,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MICHAND BVBA,
gevestigd te Schilde, België,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Vertom, Michand respectievelijk Michand BVBA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 februari 2023, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 21 juli 2023;
  • de zittingsagenda van 20 november 2023;
  • de bij brief van de advocaat van Michand van 30 november 2023 in het geding gebrachte akte houdende overlegging producties, met producties 5 en 6, waarvan een usb-stick deel uitmaakt;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 3 tot en met 7, waarvan productie 6 bestaat uit een usb-stick, en de bijlagen bij de eerder overgelegde productie 2 van Vertom;
  • de mondelinge behandeling van 14 december 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnotities van Michand.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vertom is eigenares van de [naam schip 1] . De [naam schip 1] is een in 2004 gebouwd zeeschip, dat ten tijde van de aanvaring onderweg was van Newport in het Verenigd Koninkrijk naar Broekman Logistics BV in de Britanniëhaven te Rozenburg. De [naam schip 1] heeft een lengte van 88,60 meter.
2.2.
Michand is eigenares van de [naam schip 2] . De [naam schip 2] is een in 2009 gebouwde motortanker met twaalf tanks, opererend in de binnenvaart. De [naam schip 2] heeft een lengte van 109,97 meter.
2.3.
Op 28 februari 2021 omstreeks 09:16 uur vond een aanvaring plaats tussen de [naam schip 2] en de [naam schip 1] op het Calandkanaal ter hoogte van de 7e Petroleumhaven. Er was voor en ten tijde van de aanvaring slecht zicht (100 à 140 meter).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Vertom vordert – voor zover van belang – dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, Michand veroordeelt tot betaling van
€ 106.870,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvaring, 28 februari 2021, tot de dag van de volledige betaling, en tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot de dag van de volledige betaling.
3.2.
Hieraan legt Vertom – kort samengevat – het volgende ten grondslag.
De [naam schip 2] draagt de volledige schuld aan de aanvaring. Niet alleen had zij moeten wachten met het verlaten van de 7e Petroleumhaven totdat dit op een veilige manier kon, maar ook had zij tijdig afspraken moeten maken met de [naam schip 1] over het passeren en deze afspraken ook op moeten volgen. Beide liet zij echter na te doen, met de aanvaring als gevolg. De schade aan de [naam schip 1] als gevolg van de aanvaring is begroot op
€ 106.870,50. Michand is hiervoor aansprakelijk.
3.3.
Michand voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Vertom in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, althans tot ontzegging aan Michand van die vorderingen, althans tot het nemen van een beslissing die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van Vertom bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis.
3.4.
Tot haar verweer voert Michand – samengevat – de volgende stellingen aan:
  • Er is pas betekend na 28 februari 2023, zodat de vordering van Vertom op grond van de toepasselijke verjaringstermijn van twee jaar is verjaard;
  • Michand betwist de vorderingsgerechtigdheid van Vertom, omdat ervan uit mag worden gegaan dat Vertom al schadeloos is gesteld door haar verzekeraar(s);
  • Voor zover Vertom beschikt over een last of volmacht van haar verzekeraar(s), is ook de vordering van haar verzekeraar(s) verjaard;
  • Van schuld van de [naam schip 2] aan de aanvaring is geen sprake; de [naam schip 2] heeft namelijk niet in strijd gehandeld met artikel 6.14 lid 1 en/of artikel 6.16 lid 1 BPR;
  • Enige feitelijke onderbouwing van de door Vertom gestelde schade ontbreekt.
in reconventie
3.5.
Michand vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Vertom veroordeelt tot betaling van € 67.978,85 alsmede een bedrag van € 1.454,79 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvaring, 28 februari 2023 [
de rechtbank begrijpt dit jaartal als schrijffout en leest: 2021] (de cascoschade ten bedrage van € 29.403,--), althans 10 april 2021 (de dag na de laatste reparatie van de [naam schip 2] met betrekking tot het tijdverlet ten bedrage van € 23.067,50), althans 10 augustus 2021 (de dag na de laatste betaaldatum van de factuur van BMT ten bedrage van € 8.858,--), althans 31 oktober 2021 (de dag na de laatste betaaldatum van de factuur van General Bunkering Services ten bedrage van € 1.542,--), althans 22 november 2021 (de dag na de laatste betaaldatum van de factuur van Malmy Shipping Services ten bedrage van € 2.503,--), althans 23 december 2021 (de dag na de laatste betaaldatum van de factuur van BMT ten bedrage van € 2.605,35), althans vanaf de dag van de dagvaarding (ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.454,79), tot de dag van de volledige betaling, met veroordeling van Vertom in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis.
3.6.
Hieraan legt Michand – samengevat – het volgende ten grondslag.
Niet de [naam schip 2] maar de [naam schip 1] draagt in overwegende mate de schuld voor de aanvaring. De primaire fout van de aanvaring lijkt erin gelegen dat de [naam schip 1] kort voor de aanvaring tegen het midden van de vaarweg aan voer, hoewel zij ex artikel 6.30 lid 2 BPR zo veel mogelijk aan de stuurboordzijde van het vaarwater had moeten varen. Hoewel de [naam schip 1] nog verder naar stuurboord had gekund, heeft zij dat nagelaten. Wanneer een schipper twijfelt over een situatie, dient deze alle hulpmiddelen te gebruiken om een aanvaring te voorkomen (art. 1.04 BPR). Desondanks is er aan boord van de [naam schip 1] niets gedaan om een aanvaring te voorkomen, terwijl zij exact wist, althans had kunnen weten, waar de [naam schip 2] zich op dat moment bevond. De [naam schip 1] heeft geen marifooncontact gezocht en heeft ook geen geluidsignaal gegeven (art. 4.02 BPR). Ook heeft de [naam schip 1] haar snelheid niet aangepast, hoewel dat wel van haar verwacht had mogen worden. Nu de schuld voor de aanvaring in overwegende mate bij de [naam schip 1] ligt, dient Vertom de aanvaringsschade van Michand van in totaal € 67.978,85 (+ P.M.) aan Michand te vergoeden.
3.7.
Vertom voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Michand, met veroordeling van Michand in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot de dag van de volledige betaling.
3.8.
Tot haar verweer voert Vertom – samengevat – het volgende aan.
De [naam schip 1] had wellicht iets meer naar de stuurboordzijde kunnen varen, maar de [naam schip 2] had in het geheel niet zo ver aan de bakboordzijde mogen varen. Ook maakt Michand volstrekt niet aannemelijk dat, wanneer de [naam schip 1] iets meer aan de stuurboordzijde had gevaren, er iets wezenlijk anders zou zijn gebeurd dan de onderhavige aanvaring. Het is pertinent onjuist dat de [naam schip 1] haar snelheid niet heeft aangepast; het was juist de [naam schip 2] die haar snelheid voortdurend opvoerde en een stuk sneller voer dan de [naam schip 1] op het moment van de aanvaring. Niet alleen de [naam schip 1] maar ook de [naam schip 2] heeft geen marifooncontact gezocht of een geluidssignaal gegeven, hoewel de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij de [naam schip 2] lag.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

Alleen Michand (N.V.) is procespartij
4.1.
Alleen voor Michand is advocaat gesteld. Ter zitting is verduidelijkt dat partijen Michand als de enige gedaagde in conventie en eiseres in reconventie beschouwen, omdat partijen er beiden van uitgaan dat Michand de rechtsopvolgster onder algemene titel is van Michand BVBA. De rechtbank volgt partijen hierin en beschouwt de in de dagvaarding genoemde Michand BVBA niet als procespartij.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Deze zaak betreft een internationaal geval, omdat Michand is gevestigd buiten Nederland. Daarom onderzoekt de rechtbank de internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht.
4.3.
De internationale bevoegdheid van deze rechtbank om te oordelen over het geschil in conventie en reconventie volgt, nu Michand is verschenen zonder de bevoegdheid te bestrijden, in ieder geval uit art 26 Brussel I bis-Vo (stilzwijgende forumkeuze).
4.4.
Partijen zijn het er – terecht – over eens dat de zaak moet worden beoordeeld naar Nederlands recht, in bijzonder het Aanvaringsverdrag (Verdrag van Brussel van 23 september 1910 tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende aanvaring) in samenhang met de artikelen 8:540 e.v. BW. Er is immers sprake van een aanvaring in de zin van artikel 8:540 BW waarbij (onder meer) aan een zeeschip schade is ontstaan als voorzien in artikel 8:542 BW. Ter plaatse van de aanvaring geldt het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR), ook dat is niet in geschil.
Verjaringsverweer wegens te late correcte betekening
4.5.
Michand heeft gesteld dat de vordering van Vertom is verjaard omdat de dagvaarding pas na 28 februari 2023 rechtsgeldig werd betekend, op welk moment de toepasselijke verjaringstermijn al was verstreken.
Dit verjaringsberoep faalt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
Ingevolge artikel 8:1793 BW verjaart een buitencontractuele vordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door een aanvaring door verloop van een termijn van twee jaren met ingang van de dag na de aanvaring. De gestelde aanvaring vond plaats op 28 februari 2021. Ingevolge artikel 3:316 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Het uitbrengen van een dagvaarding is zo’n daad van rechtsvervolging.
4.7.
Michand had in februari 2023 geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland maar wel in België, waar sinds 1 juli 2022 de huidige EU Betekeningsverordening (Verordening (EU) Nr. 2020/1784 van het Europees parlement en de raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken) in werking is.
4.8.
Artikel 56 lid 1 Rv schrijft voor dit geval voor dat de betekening van het exploot van dagvaarding moet geschieden met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid van artikel 56 Rv.
4.9.
Conform artikel 56 lid 2 Rv is het exploot van dagvaarding op 28 februari 2023 door de Nederlandse deurwaarder, als verzendende instantie, verzonden aan een Belgische gerechtsdeurwaarder, als ontvangende instantie. Een andere Belgische gerechtsdeurwaarder heeft het stuk vervolgens op 7 maart 2023 te Schilde, België, aan Michand betekend door dit op het adres van Michand achter te laten. Ten tijde van het in België betekenen was de verjaringstermijn dus inderdaad verstreken.
4.10.
Artikel 13 lid 1 Betekeningsverordening bepaalt als hoofdregel dat de datum van betekening of kennisgeving door de ontvangende instantie de datum is waarop het document overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is betekend of ter kennis is gegeven overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat. Lid 2 bepaalt echter dat, indien het recht van een lidstaat voorschrijft dat een stuk binnen een bepaalde termijn moet worden betekend of ter kennis moet worden gegeven, de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, wordt bepaald door het recht van die lidstaat, in dit geval dus Nederland.
4.11.
Artikel 56 lid 4 Rv eerste zin luidt: ‘
Wanneer de betekening binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt ten aanzien van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, de datum van verzending overeenkomstig het tweede of derde lid in aanmerking genomen als de datum van betekening.’ Een dergelijk geval doet zich voor indien binnen een bepaalde termijn moet worden gedagvaard teneinde een lopende verjaring te stuiten (vgl. MvT en Nota van Wijziging Uitvoeringswet Europese Betekeningsverordening, Kamerstukken II 2000/2001, 27 748, nrs. 3 en 6 , PG Herziening Rv, p. 210 - 212).
4.12.
Uit dit samenspel van regels en feiten volgt dat voor de vraag naar stuiting van de verjaring als datum van betekening wordt beschouwd de datum waarop het exploot van dagvaarding door de Nederlandse deurwaarder is verzonden aan de Belgische gerechtsdeurwaarder, dus 28 februari 2023. De verjaring van de vordering van Vertom jegens Michand is dus tijdig gestuit door een daad van rechtsvervolging.
4.13.
Hieraan doet niet af dat de dagvaarding vanuit Nederland is verzonden naar een deurwaarder in België die volgens het interne Belgische recht niet bevoegd is in het rechtsgebied waar Michand gevestigd is. In de Betekeningsverordening is voorzien dat het kan gebeuren dat een aanvraag voor betekening wordt verzonden aan een ontvangende instantie die niet territoriaal bevoegd is, maar daaraan worden slechts doorzend- en communicatieverplichtingen verbonden. Uit de bewoordingen van de verordening blijkt niet dat een dergelijke verzendingsfout consequenties heeft voor de tijdigheid van betekening in de hierboven besproken zin. Zie de considerans onder 20, artikel 3 lid 2 en lid 4 aanhef en onder b, artikel 10 lid 4 en formulieren G en H.
4.14.
Voor de stuiting van de verjaring is op grond van artikel 13 lid 2 Betekeningsverordening in verbinding met artikel 56 leden 1, 2 en 4 Rv dus voldoende dat het exploot van dagvaarding binnen de verjaringstermijn is verzonden aan een ontvangende instantie in de zin van artikel 3 lid 2 Betekeningsverordening, ook indien deze niet territoriaal bevoegd blijkt in de zin van artikel 10 lid 4 van die verordening.
Toedracht en schuldverdeling
4.15.
De voornaamste vraag in conventie en reconventie is welk schip in welke mate schuld heeft aan de aanvaring (vgl. artikelen 8:544 en 545 BW). De rechtbank oordeelt, om de hierna te bespreken redenen, dat alleen de [naam schip 2] schuld heeft aan de aanvaring. De schipper en/of bemanning van de [naam schip 2] hebben een fout gemaakt door niet te handelen volgens de regels uit het BPR en daardoor is de aanvaring gebeurd. De rechtbank licht dat hieronder toe.
4.16.
Kort voor en ten tijde van de aanvaring moesten de [naam schip 2] en de [naam schip 1] zich richten naar in ieder geval de volgende regels uit het BPR:
Art. 1.04
De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:
a. het leven van personen in gevaar wordt gebracht;
b. schade wordt veroorzaakt aan andere schepen (...);
c. de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
Art. 4.02 lid 1
Een groot schip moet ter voorkoming van aanvaring zo nodig de geluidsseinen geven, vermeld in bijlage 6.
Art. 6.01 lid 1 sub e
vertrekkend schip: schip dat gaat varen nadat het heeft stilgelegen (...);
Art. 6.03 lid 7
Wanneer een schip bij het uitvoeren van een manoeuvre medewerking van een ander schip mag verlangen, moet het andere schip voorzover mogelijk door koerswijziging of snelheidsverandering zodanig meewerken, dat deze manoeuvre veilig kan geschieden.
Art. 6.04 lid 2
Indien twee schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volgt.
Art. 6.14 lid 1
Een schip mag slechts vertrekken, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Art. 6.16 lid 1
Een schip mag slechts een haven (...) uitvaren en daarbij een hoofdvaarwater invaren of oversteken (...), nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Art. 6.16 lid 2
Een groot schip mag bij het uitvaren van een haven (...) en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater (...) medewerking verlangen van een ander schip.
Art. 6.29 lid 3
Op de in bijlage 9 vermelde vaarwegen moet een schip bij slecht zicht op radar varen. (...)
Bijlage 9 lid 9 (Marifoonverplichting en radarvaart)
De vaarwegen, bedoeld in (...) artikel 6.29, derde lid (...) zijn: (...) het Calandkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;
Art. 6.30 lid 2
Een varend schip moet zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater varen. (...)
Art. 6.32 lid 3
Een op radar varend schip moet, zodra het op het scherm een schip waarneemt waarvan de positie of het gedrag tot een gevaarlijke situatie zou kunnen leiden (...) aan de andere schepen op het schip--schip kanaal dan wel op het andere aangewezen kanaal opgeven: zijn naam, zijn positie, zijn vaarrichting en of het een groot schip (...) is.
Het moet vervolgens met die schepen het voorbijvaren afspreken. (...)
4.17.
Voorafgaand aan het incident voer de [naam schip 1] stroomopwaarts in het Calandkanaal. De [naam schip 2] lag aangemeerd in de 7e Petroleumhaven aan de oostelijke zijde van de tweede steiger van links in de rij van vier, met het voornemen om te vertrekken en stroomafwaarts in de richting van het Breediep te varen. De 7e Petroleumhaven en de aansluiting op het Calandkanaal zijn op de (officiële) Harbour Master Port Map als volgt afgebeeld:
4.18.
Uit het BPR vloeiden voor deze twee – als grote schepen aan te merken – schepen, samengevat en voor zover relevant, dus de volgende verplichtingen voort.
De [naam schip 2] moest zich er steeds tijdig van vergewissen dat zij achtereenvolgens (i) zonder gevaar van haar ligplaats kon vertrekken, (ii) zonder gevaar de 7e Petroleumhaven kon uitvaren en (iii) zonder gevaar het Calandkanaal kon invaren en/of oversteken. Zonodig mocht zij daarbij de medewerking verlangen van de [naam schip 1] of andere schepen.
De [naam schip 1] moest zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het Calandkanaal varen. Zodra de [naam schip 2] medewerking zou vragen, diende zij deze waar mogelijk te geven.
Beide schepen moesten, gezien het slechte zicht (100 à 140 meter), op radar varen en bij waarneming op het scherm van een ander schip dat tot een gevaarlijke situatie zou kunnen leiden dienden zij contact te leggen, opgave te doen en zonodig passeerafspraken te maken. Onder alle omstandigheden moesten zij zich naar de eisen van goed zeemanschap gedragen.
4.19.
Uit de door beide partijen overgelegde incidentregistratie blijkt het volgende verloop van de gebeurtenissen.
(1) Op 28 februari 2021 omstreeks 08:53 uur deelt de verkeersbegeleider van de VTS (
Vessel Traffic Services) Sector Rozenburg op VHF sector kanaal 65 (aan een ander schip) mee dat er net boven de kering 200 meter en bij de haven van Maassluis 120 meter zicht is.
(2) Omstreeks 08:59 uur wordt de [naam schip 2] door – naar ter zitting door partijen is bevestigd – een schip in haar nabijheid opgeroepen, waarop de [naam schip 2] aangeeft dat zij luistert. Daarop volgt de vraag of zij gaat vertrekken, waarop zij om 08:59:14 uur voor zover relevant meedeelt: “
ja, wij zijn aan het losmaken en daarna zijn wij weg”.
(3) Omstreeks 09:02:28 roept de [naam schip 2] de Sector Rozenburg op en deelt mee: “
We komen los in de 7e pet, we komen er achteruit uit en naar Breediep”. De Sector Rozenburg bevestigt dat zij het heeft begrepen. De beelden tonen geen verkeer of omstandigheden die duiden op mogelijk gevaar op dat moment.
(4) Omstreeks 09:11:00 uur vaart de [naam schip 2] in de 7e Petroleumhaven richting het Calandkanaal. Ondertussen nadert de [naam schip 1] gestaag op het Calandkanaal. De [naam schip 1] noch de [naam schip 2] zoekt contact over de marifoon.
(5) Van ongeveer 09:11:30 tot 09:13:53 uur vaart de [naam schip 2] nabij de grens tussen de 7e Petroleumhaven en het Calandkanaal – de lijn op de kaart in r.o. 4.27 – met een koers die erop duidt dat zij onder een zeer scherpe hoek het Calandkanaal zal invaren. Gedurende die ruim twee minuten blijft de [naam schip 1] naderen, zonder onderling marifooncontact. Wanneer de [naam schip 2] dan het Calandkanaal inkomt rond laatstgenoemd tijdstip, is de [naam schip 1] al voorbij het midden van de op de kaart in oranje aangegeven steiger langs het Calandkanaal. De [naam schip 1] heeft een snelheid van 5,5 knopen, de [naam schip 2] heeft een snelheid van 6,6
knopen:

[ AFBEELDING VAN PLATTEGROND MET HIERIN DE NAMEN VAN DE SCHEPEN ]

(6) Een kleiner schip dat gedurende enige tijd voor de [naam schip 1] uit had gevaren is inmiddels nabij de tegenover de 7e Petroleumhaven gelegen oever aan het manoeuvreren. De [naam schip 2] en dat schip hebben geen marifooncontact over hun intenties.
(7) Om 09:14:10 uur roept de Sector Rozenburg de [naam schip 2] op en wijst erop dat er zeevaart op zo’n 700 meter is en vraagt hoe de [naam schip 2] die gaat passeren. De [naam schip 2] antwoordt dat zij de [naam schip 1] graag bakboord/bakboord wil passeren. De Sector Rozenburg roept direct de [naam schip 1] op, die meteen antwoordt: “
Ja ok, dan mag de Panini, [naam schip 2] nog wel een beetje de noord in komen”. De Sector Rozenburg vraagt direct daarop: “
[naam schip 2] , komt u verder de noord in dan?”, waarop de [naam schip 2] onmiddellijk om 09:14:33 uur reageert: “
Ja, ik steek over”. De [naam schip 2] houdt al enige tijd een koers van rond de 328 graden en heeft nu een snelheid van 8,1 knopen.
(8) Om 09:14:49 uur vraagt de Sector Rozenburg aan de [naam schip 2] : “
, volgens mij wordt dat best krap hoor, is misschien stuurboord/stuurboord verstandiger dan?”. De [naam schip 2] antwoordt: “
Ja ok, ik draai wel stuurboord/stuurboord”. De Sector Rozenburg vraagt: “
[naam schip 1] , meegekregen?”, waarop de [naam schip 1] bevestigt: “
meegekregen”. Beide schepen zijn op dat moment ongeveer 350 meter van elkaar verwijderd. De [naam schip 1] heeft haar koers iets verlegd van ongeveer 131 naar 127 graden, de [naam schip 2] vaart een nauwelijks gewijzigde koers van ongeveer 329 graden en heeft nu een snelheid van 8,5 knopen.

[ AFBEELDING VAN PLATTEGROND MET HIERIN DE NAMEN VAN DE SCHEPEN ]

[ AFBEELDING MET HIERIN DE NAMEN VAN DE SCHEPEN ]

[ AFBEELDING MET HIERIN DE NAMEN VAN DE SCHEPEN ]

4.21.
Dat op enig moment op initiatief van de verkeersbegeleiding een passeerafspraak met de [naam schip 1] tot stand is gekomen, betekent niet dat aan de [naam schip 2] niet kan worden verweten dat zij haar vergewisplichten heeft genegeerd.
Dat zij in beginsel de medewerking van de [naam schip 1] mocht verlangen betekent ten eerste niet dat zij deze medewerking concreet (zelf) heeft verzocht en ten tweede niet dat daarmee de verantwoordelijkheid voor het vermijden van aanvaringsgevaar naar de [naam schip 1] verschoof. De [naam schip 1] bewilligde in medewerking maar gaf aan dat de [naam schip 2] verder naar het noorden moest komen om de gewenste passage bakboord/bakboord mogelijk te maken. De [naam schip 2] gaf niet aan hoe de [naam schip 1] haar vaart voor de [naam schip 2] zou moeten aanpassen (bijvoorbeeld: naar stuurboord uitwijken om ruimte te maken) en hield al enige tijd een koers waardoor zij het kanaal onder een heel scherpe hoek zou invaren. Die koers maakte niet duidelijk dat zij wilde oversteken en zou in ieder geval niet leiden tot een zo snel mogelijke oversteek. Uit de incidentregistratie blijkt niet dat de [naam schip 2] bewust maatregelen nam of communiceerde om zeker te stellen dat zij zonder gevaar het hoofdvaarwater kon invaren en oversteken. De registratie wekt eerder de indruk dat de [naam schip 2] gewoon haar eigen plan aan het uitvoeren was en de verkeersleiding het op zich nam om de communicatie te starten, risico’s te benoemen, intenties uit te vragen en passeerafspraken tot stand te brengen. De toezegging om verder naar het noorden te komen lijkt de [naam schip 2] niet in een koerswijziging maar vooral in een snelheidsvergroting – en dus ook afstandsverkleining – te hebben omgezet.
De [naam schip 2] stelt dat haar koers rekening hield met het derde schip dat aan de noordzijde van het kanaal manoeuvreerde (en naar later bleek, aanlegde). Gesteld noch gebleken dat zij via de marifoon heeft nagevraagd wat de intenties van dat schip waren. Maar zelfs als zij meende dat de aanwezigheid van dat schip mogelijk tot een gevaarlijke situatie kon leiden, dan nog is vermijding van dat gevaar geen goede reden om een andere gevaarlijke situatie te creëren voor zichzelf en de [naam schip 1] .
4.22.
Hiermee heeft de [naam schip 2] schuld aan de aanvaring. Zij heeft immers in strijd met het BPR niet aan haar vergewisplichten voldaan, haar wijze van communiceren onvoldoende aangepast aan het slechte zicht en haar koers en haar snelheid niet op tijd en afdoende afgestemd op de scheepvaart op het hoofdvaarwater dat zij wilde betreden. Daarmee heeft zij ook niet gehandeld naar de eisen van het goed zeemanschap.
4.23.
Michand betoogt dat het juist de [naam schip 1] was die primair schuld heeft aan de aanvaring, doordat zij niet zoveel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater voer maar tegen het midden van het vaarwater. Ook verwijt Michand de [naam schip 1] dat zij haar koers en snelheid niet heeft aangepast om goed op de bewegingen van de [naam schip 2] te kunnen reageren.
De rechtbank ziet dat anders. De [naam schip 1] voer op het hoofdvaarwater met gelijkblijvende snelheid en positie in het vaarwater. De [naam schip 2] mocht dat vaarwater alleen invaren en oversteken nadat zij zich ervan had verzekerd dat dit zonder gevaar kon. Dat de [naam schip 1] nabij het midden van het vaarwater voer, leverde op zichzelf geen gevaar op en de [naam schip 2] moest die positie betrekken bij haar inschatting van waar en hoe zich eventueel aanvaringsgevaar kon voordoen. Als de [naam schip 2] voor de veiligheid van de voorgenomen manoeuvre medewerking van de [naam schip 1] nodig had, aldus dat de [naam schip 1] haar koers en/of snelheid moest wijzigen, lag het op de weg van de [naam schip 2] om die medewerking te vragen.
Aan de [naam schip 1] kan worden verweten dat zij niet uit eigen beweging contact heeft gezocht met verkeersleiding of de [naam schip 2] om de intenties van de [naam schip 2] te vernemen, terwijl op de radar zichtbaar was dat dit schip zich in de richting van het hoofdvaarwater bewoog op een koers die niet zonder meer vrij was van gevaar. De [naam schip 1] heeft echter adequaat uitgeluisterd wat over de marifoon werd gezegd en zonder vertraging gereageerd en zij heeft haar koers steeds aangepast conform de op initiatief van de Sector Rozenburg gemaakte afspraken. Voor zover de [naam schip 1] al een verwijt treft, is dit verwijt zoveel minder ernstig dan de fouten van de [naam schip 2] dat de rechtbank haar schuldaandeel op nul stelt.
4.24.
De 100 procent schuld van de [naam schip 2] betekent in beginsel dat Vertom recht heeft op vergoeding van de gehele schade die zij als gevolg van de aanvaring heeft geleden.
Schade
4.25.
Vertom vordert vergoeding van € 106.870,50. Michand betwist deze schadeomvang. Ter onderbouwing van haar vordering verwijst Vertom naar het door haar als productie 7 in het geding gebrachte schaderapport van VHT, Verein Hanseatischer Transportversicherung e.V. Dit rapport rekent voor hoe het schadebedrag is opgebouwd (bedragen in euro):
1.872,10 class survey fees
759,60 class survey fees
39,206,80 reparatiekosten ad 35.800,- (hull damage repair) en overtime surcharge, 1.162,80 voor 1 zaterdag en 2.244,00 voor 1 zondag
1.416,00 schilderwerk
567,00 schilderwerk
2.599,40 class survey fees
2.599,40 class survey fees
6.512,20 superintendency costs
2.198,20 superintendency costs
5.984,82 allerlei havengelden en sleepkosten
26.502,68 tijdverlet (
off hire)
16,652,29 expertisekosten.
Ieder van deze twaalf bedragen is afzonderlijk gefactureerd, zo volgt uit het schaderapport. Het rapport specificeert factuurnummers, data en bedragen en vermeldt de concrete posten per factuur. Het standpunt van Michand dat de in het schaderapport vermelde factuurbedragen niet zijn gespecificeerd is dus niet juist. Wel is juist dat Vertom vrijwel niets zegt over haar schade en volstaat met een kale verwijzing naar producties en een bewijsaanbod.
4.26.
Ter zitting heeft Michand volgehouden dat Vertom haar schade onvoldoende heeft onderbouwd nu Vertom geen specificaties, werkbonnen en facturen in het geding heeft gebracht (randnr. 37 pleitnotities Michand). Nadat hij zijn pleitnotities had voorgedragen, heeft de advocaat van Michand echter verklaard dat hij de facturen al “in een eerder stadium” – naar de rechtbank begrijpt: voorafgaande aan de procedure – van Vertom had ontvangen. Door de feitelijke bekendheid met de facturen ontvalt de grond aan en het belang bij het verweer dat Vertom heeft nagelaten facturen over te leggen. Dat verweer zou immers moeten leiden tot de conclusie dat de schadeberekening van Vertom niet kan worden gevolgd omdat deze oncontroleerbaar is en daarover geen goed debat mogelijk is geweest. Als Michand gelet op de haar bekende inhoud van de facturen in verbinding met het schaderapport meent dat de schadeberekening waarop Vertom zich beroept fouten of lacunes bevat, dan had zij hierover (eerder) een uitgewerkt standpunt kunnen innemen. Nu zij dit niet heeft gedaan ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de schadeopstelling in het schaderapport te twijfelen, met uitzondering van de post voor tijdverlet.
4.27.
Michands verweer tegen het door Vertom gevorderde bedrag van € 26.502,68 aan tijdverletschade slaagt. Michand wijst er terecht op dat Vertom dit tijdverlet niet heeft onderbouwd. Vertom heeft immers louter verwezen naar een schadeopstelling waarbij onderliggende stukken ontbreken. Michand wijst erop dat de expert van Vertom op pagina 12 van haar rapport (productie 2 Vertom) aangeeft dat er ook regulier onderhoud plaatsvond tijdens het repareren van de beweerdelijke schade:
“Owners took the opportunity to carry out regular maintenance in the engine room simultaneously to
damage repairs under review. Duration of damage repairs has not been delayed due to subject
Owners’ work.”
Vertom heeft dit niet weersproken en is verder ook niet op het verweer ingegaan. Zij heeft evenmin toegelicht hoe groot of klein voor haar het voordeel van de combinatie van de twee soorten werkzaamheden is geweest. Daarmee heeft zij haar standpunt met betrekking tot de tijdverletschade onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De rechtbank zal deze schadepost uit de berekeningen elimineren. De schade waarvan is komen vast te staan dat deze aan de zijde van de [naam schip 1] is geleden als gevolg van de aanvaring bedraagt derhalve in totaal € 80.367,82 (€ 106.870,50 minus € 26.502,68).
Vorderingsgerechtigheid
4.28.
Michand heeft bij antwoord betwist dat Vertom gerechtigd is vergoeding van deze schade te vorderen, zowel in het algemeen als specifiek op de grond dat een deel van Vertoms schade al door verzekeraars is vergoed.
4.29.
Pas ter zitting stelt Michand dat de haar (al in een voorstadium) toegezonden facturen waarop het schadebedrag is gegrond alle zijn geadresseerd aan “
Vertom USC [naam schip 1] cv c/o Vertom Bereederungs GmbH & co KG”. Zij heeft aangeboden die facturen over te leggen.
Ter zitting heeft de rechtbank al benoemd dat dit argument – dat erop neerkomt dat Vertom niet de schadelijdende partij is – niet eerder is gevoerd. Michand had dit argument vanwege het beginsel van concentratie van verweren en de eisen van een goede procesorde direct bij antwoord moeten en kunnen voeren. Zeker nu partijen, bijgestaan door deskundigen en advocaten, kennelijk geruime tijd over de schadebegrotingen over en weer contact hebben gehad en Michand in dat verband over de facturen kwam te beschikken, kan zij hier niet pas ter zitting mee op de proppen komen.
Het standpunt is dus te laat ingenomen om nog te worden meegewogen. De rechtbank komt dus niet toe aan beoordeling daarvan, en met name de aspecten of de tenaamstelling klopt, of het ‘cv’ een schrijffout betreft dan wel inderdaad een andere vennootschap betreft, of Michand bedoelt te stellen dat het ‘c/o’ erop duidt dat de GmbH & Co KG de debiteur is van de facturen (en, zo ja, waarom), en of Vertom gelijk heeft met haar stelling dat in aanvaringszaken de eigenaar van een beschadigd schip altijd vorderingsgerechtigd is.
4.30.
Michand heeft gesteld dat Vertom een gedeelte van haar schade, namelijk ten bedrage van € 23.190,00, vergoed heeft gekregen van haar verzekeraars. Dit heeft Vertom niet betwist en dit volgt ook uit de door Vertom als productie 5 in het geding gebrachte verklaring van ERGO Versicherung AG als
leading Underwritervan 23 november 2023. Dit staat dus vast. Niet in geschil is dat de verzekeraars ter hoogte van dit bedrag gesubrogeerd zijn in de rechten van Vertom jegens Michand. Vertom heeft echter betoogd dat zij ook optreedt ten behoeve van de verzekeraars, namelijk voor het door haar verzekeraars vergoede bedrag van € 23.190,00. Zij stelt in dit verband dat zij lasthebber is voor verzekeraars op grond van voornoemde verklaring, die voor zover relevant luidt:
4.31.
Michand heeft ter zitting betoogd dat dit document, gelet op de bewoordingen ‘
power of attorney’ daarin, moet worden begrepen als een volmacht uit hoofde waarvan Vertom wél bevoegd is om uit naam van verzekeraars vergoeding van de door hen onder de polis vergoede schade te vorderen, maar niet als een lastgeving uit hoofde waarvan Michand in eigen naam vergoeding van deze schade mag vorderen. Vertom heeft een en ander bestreden. Dat Vertom alleen in eigen naam vorderingen heeft ingesteld, staat vast.
4.32.
De rechtbank acht deze door Michand gekozen benadering in deze zaak te formalistisch en geen recht doen aan het geschil. De verklaring van ERGO is opgesteld naar aanleiding van in deze procedure gevoerde discussie over de vraag of Vertom na uitkering onder de polis nog in eigen naam vergoeding van alle schade mocht vorderen, omdat na die uitkering het recht op schadevergoeding op verzekeraars leek te zijn overgegaan. Vervolgens hebben verzekeraars en Vertom het bewuste document opgesteld en dit op 21 november 2023 ondertekend, kennelijk om aan de rechtbank en Michand duidelijk te maken dat het hun bedoeling was dat Vertom als eiseres in deze procedure ook de rechten van verzekeraars zou kunnen uitoefenen. Of in een bepaalde context de term ‘
power of attorney’ uitsluitend als volmacht – de bevoegdheid om in naam van een ander op te treden – moet worden verstaan, en in door Michand aangehaalde jurisprudentie ook is verstaan – doet er niet aan af dat de kennelijke bedoeling van verzekerde en verzekeraars in deze zaak is geweest om over te brengen dat Vertom ook de rechten van haar gesubrogeerde verzekeraars mocht uitoefenen in deze procedure. Het dient in deze zaak geen redelijk doel om Vertom in deze of de volgende instantie terug te sturen naar verzekeraars om alsnog een document te laten tekenen waarin de termen ‘lastgeving’ en ‘in eigen naam’ voorkomen.
De rechtbank verwerpt dus dit verweer en acht Vertom gerechtigd om in eigen naam ook vergoeding te vorderen van het deel van de schade dat onder de polis door haar verzekeraars is vergoed.
Verjaring
4.33.
Michand stelt, voor het geval haar standpunt over de vorderingsgerechtigdheid na betaling door verzekeraars zou worden verworpen, dat het op de verzekeraars overgegane vorderingsrecht inmiddels is verjaard. Michand betoogt dat de verjaringstermijn van twee jaar na de aanvaring voor deze vordering is verstreken zonder te zijn gestuit.
Dit verweer slaagt. Uit hetgeen over en weer is gesteld en hetgeen daarover ter zitting is besproken komt naar voren dat de verzekeraars hun uitkering binnen de tweejarige verjaringstermijn hebben gedaan, en dat gedurende die termijn geen stuitingshandeling is verricht. Vertom heeft in eigen naam gedagvaard. De dagvaarding is gedateerd op de laatste dag van de termijn en het document waaruit de last en volmacht van verzekeraars blijkt is van later datum, zodat deze niet rechten kan doen herleven die inmiddels zijn verjaard.
4.34.
De rechtbank ziet in de standpunten van partijen en in de stukken geen aanknopingspunten voor een vermoeden dat de verzekeraars juist de verletschade hebben uitgekeerd, zodat zij ook geen risico ziet dat de verjaarde vordering van verzekeraars juist de al op andere gronden afgewezen verletvordering betreft.
Slotsom ten aanzien van de vordering van Vertom in conventie
4.35.
De door Vertom in deze zaak ingestelde vordering beliep in hoofdsom € 106.870,50. Na aftrek van de onvoldoende onderbouwde tijdverletvordering is als schade vastgesteld een bedrag van € 80.367,82. Daarvan is verjaard een gedeelte groot
€ 23.190,00, zodat als niet verjaarde vordering resteert € 57.177,82. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.36.
Tegen de over het schadebedrag gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing van dit vonnis bepaald.
4.37.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Michand in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Vertom worden, uitgaande van het toegewezen bedrag, tot aan deze uitspraak begroot op:
dagvaardingskosten € 104,02
griffierecht € 5.737,00
salaris advocaat € 2.428,00 (twee punten in liquidatietarief IV) +
Totaal € 8.269,02.
Slotsom ten aanzien van de vordering van Michand in reconventie
4.38.
Het oordeel over de schuldverdeling betekent dat Michand geen recht heeft op vergoeding van de schade die zij als gevolg van de aanvaring heeft geleden. Haar vorderingen zullen dus worden afgewezen.
4.39.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Michand in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Vertom worden, uitgaande van het gevorderde bedrag, tot aan deze uitspraak begroot op:
salaris advocaat € 1.214,00 (één punt in liquidatietarief IV).
4.40.
Tegen de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Nakosten en rente
4.41.
Tegen de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.42.
Michand zal in de nakosten worden veroordeeld ten bedrage van € 278,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Michand tot betaling aan Vertom van € 57.177,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van aanvaring, 28 februari 2021, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Michand in de proceskosten van € 8.269,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt Michand in de proceskosten van € 1.214,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt Michand in de nakosten ten bedrage van € 278,00, en bepaalt dat als Michand niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, Michand dan € 92,00 extra moet betalen, plus de kosten van betekening;
5.6.
veroordeelt Michand in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en de nakosten, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
901/1885