ECLI:NL:RBROT:2024:5158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/10/676970 / JE RK 24-772 en C/10/677347 / FA RK 24-2863
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogdijmaatregel voor een minderjarige in het kader van de zorg en bescherming

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken met de zaaknummers C/10/676970 / JE RK 24-772 en C/10/677347 / FA RK 24-2863, waarin de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om voorlopige ondertoezichtstelling en voogdij voor de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren in 2006. De moeder van de minderjarige, die lijdt aan een ernstige hersentumor, is niet in staat om voor haar dochter te zorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder wilsonbekwaam is en dat haar levensverwachting beperkt is. De minderjarige verblijft momenteel bij Pameijer en heeft veel begeleiding nodig vanwege haar kwetsbare situatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2024 was de moeder niet aanwezig, maar waren vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De Raad heeft aangevoerd dat het van groot belang is dat er snel voorzieningen voor de toekomst van de minderjarige worden getroffen, gezien de situatie van de moeder. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over de minderjarige, zodat deze kan zorgen voor haar welzijn en toekomst, ook na haar meerderjarigheid.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de meer subsidiaire verzoeken van de Raad afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/10/676970 / JE RK 24-772 en C/10/677347 / FA RK 24-2863
Beschikking van 17 april 2024 over de voogdij
in de zaken van:
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
In deze zaken zijn belanghebbenden:
[naam moeder],
de vrouw, hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. van den Ende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 8 april 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 16 april 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • een briefrapportage tevens wijziging verzoek voogdijmaatregel van de Raad van
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • een tweetal vertegenwoordigster van de Raad, te weten mw. [persoon A] en mw. [persoon B] ;
  • de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI, te weten mw. [persoon C] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
De minderjarige [voornaam minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
2.2.
Naar aanleiding van het in rechtsoverweging 3.1. bedoelde verzoek is [voornaam minderjarige] bij beschikking van 8 april 2024 voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 8 april 2024 tot 8 juli 2024, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 8 april 2024 verleend voor de duur van vier weken, te weten tot 6 mei 2024 en is de beslissing voor het overige aangehouden.
2.3.
Naar aanleiding van het in rechtsoverweging 3.2. bedoelde verzoek is de GI bij beschikking van 16 april 2024 met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] belast voor de duur van drie maanden en is het verzoek voor het overige aangehouden.
2.2.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
2.3.
De gewone verblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige] is bij Pameijer.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt een voorlopige ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van drie maanden en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/676970 / JE RK 24-772.
3.2.
De Raad verzoekt de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] uit spreken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De maatregel is volgens de Raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over [voornaam minderjarige] te voorzien. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/677347 / FA RK 24-2863.
3.3.
Bij briefrapportage van 16 april 2024 verzoekt de Raad primair om de
voorlopige voogdij uit te spreken over [voornaam minderjarige] en de GI te belasten met de voorlopige voogdij. Subsidiair verzoekt de Raad een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlenen.
3.4.
De Raad heeft ter zitting het verzoek mondeling gewijzigd in die zin dat primair verzocht wordt om een voogdijmaatregel, waarbij de GI wordt belast met de voogdij over [voornaam minderjarige] tot aan meerderjarigheid. Subsidiair is verzocht om de voorlopige voogdijmaatregel over [voornaam minderjarige] te handhaven (die dan twee dagen voor haar meerderjarigheid zou eindigen) en meer subsidiair om een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen tot aan meerderjarigheid.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter onderbouwing van de verzoeken aangevoerd dat de medische situatie van de moeder maakt dat het voor haar feitelijk onmogelijk is om voor [voornaam minderjarige] te zorgen en beslissingen voor haar te nemen. Haar behandelend artsen [persoon D] , arts in opleiding neurologie, en prof. dr. [persoon E] , neuroloog, hebben aan de Raad verteld dat de moeder niet meer kan worden behandeld, dat haar levensverwachting zes maanden tot een jaar is, dat zij wilsonbekwaam is en niet in staat is om voor [voornaam minderjarige] te zorgen en om beslissingen te nemen door de uitval en de gedragsstoornissen als gevolg van de hersentumor. Voorafgaand aan de (spoed)beschikking van 8 april 2024 is [voornaam minderjarige] aangetroffen in een zeer vervuilde woning, nadat de moeder met een ambulance was opgehaald. [voornaam minderjarige] gaat al enige maanden niet meer naar school en er lijkt nog niets voor haar toekomst geregeld. [voornaam minderjarige] wordt op 18 juli 2024 achttien jaar. Daarom is het belangrijk dat de GI zonder overleg met de moeder zaken voor [voornaam minderjarige] kan regelen. Er moet een plek voor haar worden gevonden, waar zij na haar achttiende kan wonen. Ook is het belangrijk dat [voornaam minderjarige] contact met haar moeder kan hebben en dat [voornaam minderjarige] wordt begeleid naar het afscheid van haar moeder in de nabije toekomst.
Vanwege haar verstandelijke beperking heeft [voornaam minderjarige] veel begeleiding nodig.
4.2.
De GI heeft ter zitting meegedeeld dat [voornaam minderjarige] op een groep van Pameijer verblijft, waar zij het naar haar zin heeft. Het is van belang dat zo snel mogelijk begonnen wordt om voorzieningen voor haar toekomst te treffen.
4.3.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting verweer gevoerd tegen de verzochte (voorlopige) voogdijmaatregel. Ter onderbouwing is het volgende aangevoerd.
Toen de advocaat de moeder in het ziekenhuis op de medische psychiatrische unit bezocht, maakte zij een schone en frisse indruk. De moeder heeft aangegeven dat zij met [voornaam minderjarige] wil blijven wonen. Zij lijkt echter bepaalde zaken niet te begrijpen, maar is nog wel in staat om haar gezag uit te oefenen. De medische informatie komt niet rechtstreeks van de betrokken artsen, maar is door de Raad opgetekend. Het verzoek van de Raad strekkende tot een voogdijmaatregel is prematuur en is een te ver gaande maatregel. De moeder werkt immers mee en [voornaam minderjarige] is bijna meerderjarig.
Als de voorlopige voogdijmaatregel op 16 juli 2024 afloopt, is het niet de verwachting dat de moeder enige beslissing over [voornaam minderjarige] zal nemen in de daaropvolgende dagen tot de datum van 18 juli 2024 waarop zij meerderjarig wordt. De moeder is het ermee eens dat [voornaam minderjarige] tijdelijk op een andere plek verblijft. Er wordt dan ook geen verweer gevoerd tegen de plaatsing van [voornaam minderjarige] bij Pameijer. Het is belangrijk dat voor [voornaam minderjarige] een plek wordt gevonden waar zij kan wonen na het overlijden van moeder.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:299 BW een voogd benoemen op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve. Indien de ouder(s) die het gezag over de minderjarige uitoefent, al dan niet tijdelijk, in de onmogelijkheid verkeert om dit gezag uit te oefenen, benoemt de rechtbank op grond van artikel 1:253q BW jo. 1:253r BW een voogd, tenzij het belang van het kind zich hiertegen verzet en/of sprake is van een andere ouder (al dan niet met gezag) voor wie deze omstandigheden niet geldt.
5.2.
Uit het verzoek voorlopige voogdij blijkt dat het Erasmus Medisch Centrum (Prof. Dr. [persoon E] en Dr. [persoon D] ) onder andere de volgende informatie heeft verstrekt over de moeder:
De moeder heeft een kwaadaardige hersentumor die niet meer behandeld zal worden, de verwachting is dat zij nog tussen de 6 en 12 maanden zal leven. Zij heeft geen ziekte-inzicht, zij kan niet overzien wat de zorg voor zichzelf inhoudt of de zorg voor een ander individu. Er valt geen verbetering van haar cognitieve functioneren te verwachten. De behandelend artsen achten de moeder wilsonbekwaam. Zij achten haar niet in staat beslissingen voor haar dochter te nemen en voor haar te zorgen, door de uitval en de gedragsstoornissen die door de hersentumor veroorzaakt worden.
Het raadsrapport vermeldt dat de informatie op de vragen integraal is opgenomen. Er is geen reden om aan deze informatie te twijfelen.
5.3.
[voornaam minderjarige] is een heel kwetsbaar meisje met een IQ van rond de 50 en autisme. Zij kan daarom niet – ook niet voor korte tijd – voor zichzelf zorgen. Uit de informatie van het EMC blijkt dat de moeder niet in staat is om het gezag over [voornaam minderjarige] uit te oefenen en dat niet te verwachten is dat zij dat voor [voornaam minderjarige] 18e verjaardag nog zal kunnen. Het is echter van groot belang dat er voor [voornaam minderjarige] gezorgd wordt en dat voorzieningen worden getroffen om te verzekeren dat de zorg voor [voornaam minderjarige] ook na haar meerderjarigheid gewaarborgd blijft. De eerder gevraagde ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is daartoe niet toereikend, aangezien moeder plotseling al dan niet tijdelijk geheel kan uitvallen, zij zaken niet lijkt begrijpen en samenwerking met de GI daardoor niet mogelijk is. De rechtbank zal daarom ingevolge artikel 1:253q BW jo. 1:253r BWBW, in verband met de al dan niet tijdelijke onmogelijkheid van de moeder om het gezag uit te oefenen, de GI als voogd benoemen. De GI als voogd zal [voornaam minderjarige] naar de volwassenheid moeten begeleiden en haar moeten steunen in het proces van afscheid nemen van haar moeder. Indien de moeder op enig moment weer tijdelijk naar huis zou kunnen, dient de GI te beoordelen of en in hoeverre het dan voor [voornaam minderjarige] voldoende veilig is om ook naar huis te komen.
5.4.
Aangezien op het meest verstrekkende verzoek van de Raad zal worden beslist behoeven de (meer) subsidiaire verzoeken van de Raad geen bespreking meer en zullen deze worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van C/10/676970 / JE RK 24-772 en C/10/677347 / FA RK 24-2863
6.1.
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam tot voogdes over de minderjarige [voornaam minderjarige] ;
6.2.
bepaalt dat van deze beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van D. van der Aa, griffier, op 17 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.