ECLI:NL:RBROT:2024:5120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/4721 en ROT 24/5006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker 1 en verzoekers 2, die zich verzetten tegen de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had op 1 mei 2024 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, omdat er aanwijzingen waren dat de woning werd gebruikt als drugslab. Verzoeker 1, de eigenaar van de woning, en verzoekers 2, de nieuwe huurders, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 16 mei 2024 is de situatie besproken, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is om de zaak te behandelen.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de sluiting van de woning beoordeeld. Er was sprake van een melding van de Vereniging van Eigenaren over verdachte activiteiten in de woning, gevolgd door een politieonderzoek waaruit bleek dat er harddrugs en materialen voor de productie van drugs in de woning aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, de sluiting niet onevenredig mag zijn in verhouding tot de doelen van het beleid. Gezien de omstandigheden, zoals het vertrek van de vorige huurder en het feit dat verzoekers 2 inmiddels in de woning wonen, oordeelt de voorzieningenrechter dat de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben.

Daarom wordt het besluit van de burgemeester geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en mag de woning voorlopig open blijven. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker 1 en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/4721 en ROT 24/5006

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2024 in de zaken tussen

[naam verzoeker] , uit Rozenburg, verzoeker 1

(gemachtigde: mr. P.J. Winkel)

[naam verzoeker 2A] en [naam verzoeker 2B] , verzoekers 2

en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. C.W de Jong en [persoon A] )

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken van verzoeker 1 (zaak ROT 24/4721) en verzoekers 2 (zaak 24/5006) om een voorlopige voorziening in verband met het besluit van verweerder van 1 mei 2024 om de woning aan de [adres] te Rotterdam (de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van drie maanden te sluiten (last onder bestuursdwang). Verzoeker 1 en verzoekers 2 (hierna gezamenlijk genoemd: verzoekers) hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Verzoeker 1 heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen en door [persoon B] (directeur van Duna vastgoedbeheer, de beheerder van de woning, hierna: de beheerder) en door [persoon C] (werkzaam bij de beheerder). Verder was aanwezig [naam verzoeker 2B] . Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2.1.
Verzoeker 1 is eigenaar van de woning. Tot 28 maart 2024 woonde de heer [persoon D] ( [persoon D] ) in de woning.
2.2.
Op 5 februari 2024 heeft de beheerder een melding over de woning binnengekregen van de Vereniging van Eigenaren. De melding hield in dat die week bij de Verenging van Eigenaren meldingen waren binnengekomen over het binnenbrengen van jerrycans en een ongebruikelijke, chemische geur bij de woning. De beheerder heeft hierover contact opgenomen met de gemeente en met de politie.
2.3.
In een bestuurlijke rapportage van 29 februari 2024 is onder meer het volgende vermeld. Op 6 februari 2024 heeft de politie de woning doorzocht. In de woning troffen de politieambtenaren goederen en (vloei)stoffen aan. Bij het zien hiervan rees het vermoeden dat de woning als drugslab werd gebruikt voor het fabriceren van ‘purple lean’. De politiemedewerkers zagen ook diverse stapeltjes met contant geld in de woning liggen. De woning is vervolgens doorzocht in opdracht van de rechter-commissaris. In de woning is onder andere het volgende aangetroffen en in beslag genomen:
- in de woonkamer in totaal 3.760 euro aan contant geld, een plastic zak met dopjes en
een vat met vloeistof;
- in de keuken zes flesjes met het etiket codeïne, een bak met 210,8 gram wit poeder
(het gaat mogelijk om Alprazolam, een middel dat staat op lijst II van de Opiumwet), 24
dozen met lege flessen en drie bigshoppers met corn syrup en kleurmiddel;
- in slaapkamer 1 vier volle jerrycans glycerine, vijf lege glycerine-jerrycans, vijf zakken
lege flessen, twee zakken met dopjes, twee lachgascilinders, een kookvat met een
grote lepel, 21 volle flesjes met substantie en 90 lege flesjes;
- in slaapkamer 2 zeven flesjes met substantie.
De bewoner is als verdachte gehoord voor het bezit en het vervaardigen van harddrugs.
Tijdens zijn verhoor heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. De bewoner heeft geen
relevante antecedenten op het gebied van de Opiumwet.
Met betrekking tot de woning zijn in de politiesystemen geen relevante registraties
opgenomen.
2.4.
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 februari 2024 blijkt dat één van de vier geteste vloeistoffen de stof morfine bevatte in een waterige suikeroplossing. Morfine staat op lijst I van de Opiumwet.
2.5.
Op 5 maart 2024 heeft verweerder aan verzoeker 1 en aan [persoon D] een voornemen tot sluiting van de woning gestuurd. Door verzoeker 1 (de beheerder) en door [persoon D] zijn zienswijzen ingediend.
2.6.
Nadat de beheerder namens verzoeker 1 de huurovereenkomst met [persoon D] had opgezegd, heeft deze de woning verlaten op 28 maart 2024. De woning is vervolgens gerenoveerd.
2.6.
Vanaf vrijdag 26 april 2024 huren verzoekers 2 de woning voor de duur van één jaar, tot en met 25 april 2025.
2.7.
Op 1 mei 2024 heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder heeft dit besluit – samengevat – als volgt gemotiveerd. Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat in de woning morfine in een waterige suikeroplossing aanwezig was. Morfine staat op lijst I van de Opiumwet. Verder zijn in de woning veel voorwerpen en (vloei)stoffen aangetroffen die worden gebruikt voor het vervaardigen van purple lean. Gelet op de combinatie van de in de woning aangetroffen voorwerpen en (vloei)stoffen, de omstandigheid dat nagenoeg de gehele woning was ingericht als lab voor het vervaardigen van purple lean en het feit dat codeïne een middel is dat is afgeleid van morfine, acht verweerder het aannemelijk dat de morfine in de woning aanwezig om verwerkt te worden in purple lean. Omdat sprake is van een ernstig geval, moet de woning voor drie maanden worden gesloten. Verweerder heeft ook van belang geacht dat zich op 30 september 2020 ook al een situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet heeft voorgedaan, waarna de woning voor zes maanden is gesloten. Ook is de woning volgens verweerder gelegen in een voor (drugs)criminaliteit kwetsbare wijk. Volgens verweerder is de sluiting voor drie maanden noodzakelijk om verdere aantasting van het woon- en leefklimaat en herhaling te voorkomen, de openbare orde te herstellen en de bekendheid van de woning in het criminele circuit te doorbreken. Daarnaast wil verweerder met de sluiting aan de omgeving het signaal afgeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
De verzoeken om een voorlopige voorziening
3. Verzoekers zijn het niet eens met de sluiting van de woning. Zij willen met hun verzoeken om een voorlopige voorziening bereiken dat de woning open blijft en verhuurd kan blijven aan verzoekers 2. Verzoeker 1 heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Het staat niet vast dat er een handelshoeveelheid harddrugs is gevonden, zodat ook de bevoegdheid tot sluiting niet kan worden aangenomen. Omdat [persoon D] is vertrokken, is de sluiting niet meer noodzakelijk. De beheerder heeft de nodige inspanningen verricht om toezicht te houden op de woning. Onder meer zijn er brieven naar de woning verzonden en is geprobeerd huisbezoeken af te leggen. Hierop is echter niet gereageerd. Er waren geen aanwijzingen dat feitelijk vanuit de woning in drugs werd gehandeld. Afgezien van de hiervoor in 2.2 genoemde meldingen zijn er nooit aanwijzingen geweest voor problemen. Toen op 5 februari 2024 de melding van de Vereniging van Eigenaren binnenkwam, heeft de beheerder namens verzoeker 1 direct adequaat gehandeld: de melding is doorgegeven aan de gemeente en aan de politie en de huurovereenkomst met [persoon D] is onmiddellijk opgezegd. Verzoekers 2 hebben aangevoerd dat zij een groot belang hebben om in de woning te blijven wonen. Zij hebben heel lang naar woonruimte gezocht en zij wisten op het moment van het sluiten van de huurovereenkomst niets van de voorgenomen sluiting af. Zij hebben verder aangevoerd dat zij nu al een aantal weken in de woning wonen en dat, als de woning nu alsnog dicht zou moeten nadat ook [persoon D] al is vertrokken, dat voor de omwonenden het gevoel van onveiligheid eerder zou vergroten. Ook vrezen verzoekers 2 voor reputatieschade door een burgemeesterssluiting.
Spoedeisend belang
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure en een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet de voorzieningenrechter beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat de woning drie maanden dicht moet. De voorzieningenrechter ziet in die omstandigheid aanleiding een spoedeisend belang aan te nemen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De inhoudelijke beoordeling
5.1.
Beoordeeld moet worden of de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel. Dat oordeel is niet bindend in een eventuele bodemprocedure.
5.2.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van een woning indien in die woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.3.
Voor de uitvoering van die bevoegdheid heeft de burgemeester de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022 vastgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat bij een ernstig geval in beginsel wordt overgegaan tot het sluiten van de woning, maar dat nadrukkelijk zal worden overwogen of kan worden volstaan met een laatste waarschuwing, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval. Omstandigheden die een rol spelen bij de belangenafweging om een pand wel of niet te sluiten zijn de aangetroffen hoeveelheid, de mate waarin de woning bekend is als drugspand, aantoonbare overlast, antecedenten gerelateerd aan de woning of de bewoner van de woning, verwijtbaar gedrag van de betrokkenen, of de verhuurder van de woning zich tot op zekere hoogte heeft vergewist van de wijze van het gebruik van het pand en/of de mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor de omwonenden. Een pand kan ook worden gesloten als minder dan een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar wel aannemelijk is dat het desbetreffende pand wordt gebruikt voor de productie en/of handel in drugs. De last onder bestuursdwang is gericht op het voorkomen van (verdere) aantasting van de openbare orde en/of herhaling van verstoring van de openbare orde, waarbij onder meer wordt beoogd: de drugshandel te beëindigen, het gebruik en de bekendheid van de woning of het lokaal als drugspand teniet te doen, de (eventuele) loop en/of (eventuele) overlast op het pand beëindigen, te verhinderen dat de woning of het lokaal opnieuw wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel en het afgeven van een signaal naar de omgeving dat drugspanden en drugsgerelateerde activiteiten niet worden getolereerd.
5.4.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben en ziet daarom aanleiding het primaire besluit te schorsen. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.5.
Hoewel de precieze hoeveelheid aangetroffen harddrugs niet uit de rapporten blijkt, waren er in de woning wel harddrugs (morfine) aanwezig en is het, gelet op het geheel van wat er is aangetroffen, ook aannemelijk dat de woning werd gebruikt voor het produceren en verhandelen van middelen met daarin harddrugs. De voorzieningenrechter gaat er daarom in deze spoedprocedure van uit dat verweerder in beginsel bevoegd was de woning te sluiten. De voorzieningenrechter kan de burgemeester ook volgen in zijn standpunt dat de aangetroffen situatie als een ernstig geval moet worden aangemerkt, temeer nu omwonenden jerrycans hebben zien binnenbrengen en er later harddrugs zijn aangetroffen. De sluiting mag echter niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In dit verband is van belang dat tegenover de omstandigheden die maken dat sprake is van een ernstig geval, staat dat er, afgezien van de hiervoor onder 2.2 genoemde meldingen, geen sprake is geweest van overlast of loop naar de woning. Verder acht de voorzieningenrechter, gelet op het feit dat [persoon D] is vertrokken (op 28 maart 2024) en verzoekers 2 inmiddels in de woning wonen, het risico dat zich opnieuw druggerelateerde incidenten in de woning zullen voordoen, klein. Voorts is door de omstandigheden dat [persoon D] is vertrokken, de woning een tijdlang niet in gebruik is geweest toen deze werd gerenoveerd en het na de melding op 5 februari 2024 bijna drie maanden heeft geduurd voordat het besluit tot sluiting is genomen, het belang dat de bekendheid van de woning als drugspand door een sluiting teniet wordt gedaan, in mindere mate aan de orde. De voorzieningenrechter weegt voorts de mate van verwijtbaarheid van verzoekers mee. Hoewel het de vraag is of het door verzoeker 1 gehouden toezicht voldoende is geweest (mede gelet op het incident uit 2020), neemt de voorzieningenrechter in deze procedure aan dat daartoe wel inspanningen zijn verricht. In elk geval is het de beheerder zelf geweest die de melding bij de gemeente en de politie heeft gedaan. Vervolgens is ook snel actie ondernomen door het opzeggen van de huurovereenkomst met [persoon D] . De voorzieningenrechter weegt voorts de woonbelangen van verzoekers 2 mee. Niet betwist is dat zij, toen zij de huurovereenkomst aangingen, niet van het voornemen tot sluiting op de hoogte waren en dat hieraan een lange zoektocht naar een woning is voorafgegaan. Ook kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat zij reputatieschade vrezen indien de woning op last van verweerder wordt gesloten. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.6.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De woning mag dus vooralsnog open blijven.
5.7.
Omdat de verzoeken worden toegewezen, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker 1. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). In de zaak met nummer 24/5006 is niet gebleken dat proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Ook moet verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 187,- per zaak vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het door verzoeker 1 en verzoekers 2 betaalde griffierecht van € 187,- per zaak te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten (zaak ROT 24/4721) van verzoeker 1 tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.