ECLI:NL:RBROT:2024:5120
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker 1 en verzoekers 2, die zich verzetten tegen de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had op 1 mei 2024 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, omdat er aanwijzingen waren dat de woning werd gebruikt als drugslab. Verzoeker 1, de eigenaar van de woning, en verzoekers 2, de nieuwe huurders, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 16 mei 2024 is de situatie besproken, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is om de zaak te behandelen.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de sluiting van de woning beoordeeld. Er was sprake van een melding van de Vereniging van Eigenaren over verdachte activiteiten in de woning, gevolgd door een politieonderzoek waaruit bleek dat er harddrugs en materialen voor de productie van drugs in de woning aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, de sluiting niet onevenredig mag zijn in verhouding tot de doelen van het beleid. Gezien de omstandigheden, zoals het vertrek van de vorige huurder en het feit dat verzoekers 2 inmiddels in de woning wonen, oordeelt de voorzieningenrechter dat de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben.
Daarom wordt het besluit van de burgemeester geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en mag de woning voorlopig open blijven. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker 1 en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.