ECLI:NL:RBROT:2024:5117

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/10/678650 / KG ZA 24-405
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling van omgangsrecht voor minderjarigen in kort geding na detentie moeder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding dat is aangespannen door een moeder die in voorlopige hechtenis verblijft. De moeder, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de dood van de vader van haar vier minderjarige kinderen, verzoekt om contact met haar kinderen, die in verschillende pleeggezinnen verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat het in het belang van de kinderen is om frequent contact met hun moeder te hebben. De voorzieningenrechter heeft een uitgebreide contactregeling vastgesteld, waarbij de kinderen minimaal eens in de veertien dagen fysiek contact met hun moeder kunnen hebben, naast videobellen. De voorzieningenrechter heeft daarbij rekening gehouden met de specifieke behoeften van de jongste twee minderjarigen, die vanwege een beperking niet kunnen praten. Ondanks logistieke problemen in de Penitentiaire Inrichting, heeft de voorzieningenrechter benadrukt dat het recht op contact tussen ouder en kind moet worden gewaarborgd, in overeenstemming met het VN-Kinderrechtenverdrag. De uitspraak benadrukt het belang van het herstel van contact tussen de moeder en haar kinderen, gezien de ingrijpende veranderingen in hun leven door het overlijden van hun vader en de detentie van hun moeder.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie
Zaaknummer / rolnummer: C/10/678650 / KG ZA 24-405
Vonnis in kort geding van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam],
thans verblijvende in [detentieadres],
eiseres,
advocaat mr. M. Nentjes te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
Partijen zullen hierna de vrouw en de GI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties, betekend op 13 mei 2024;
  • het verweerschrift (wat de rechtbank leest als conclusie van antwoord) met bijlagen van 17 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door. [naam 1], [naam 2] en [naam 3];
  • de raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Rijnmond (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4].
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter partijen gevraagd om hem dezelfde dag te informeren over de praktische mogelijkheden van de betrokken derden ten behoeve van het totstandbrengen van het videobel- en fysieke contact tussen de vrouw en de minderjarigen. De voorzieningenrechter heeft een bericht van de vrouw en de GI ontvangen op 21 mei 2024.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw heeft een affectieve relatie gehad met [naam 5] (hierna: de man), geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1].
2.2.
De man is op [datum 1] overleden. De vrouw wordt ervan verdacht de man om het leven te hebben gebracht. Zij verblijft op grond van deze verdenking in voorlopige hechtenis.
2.3.
Uit de vrouw zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2];
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats 3];
[minderjarige 3], geboren [geboortedatum 4] 2019 in [geboorteplaats 4];
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 5] 2020 in [geboorteplaats 5].
2.4.
In deze procedure staat niet ter discussie dat de man de biologische vader van de minderjarigen is.
2.5.
Bij beschikking van 16 maart 2024 heeft de kinderrechter de GI met de voorlopige voogdij over de minderjarigen belast voor de duur van drie maanden en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor (neutrale) pleegzorg verleent voor de duur van vier weken. De verzoeken zijn voor het overige aangehouden. Deze procedure is bij de rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer: C/10/675675 / FA RK 24-2075.
2.6.
De minderjarigen verblijven op dit moment in drie verschillende pleeggezinnen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij [naam 6] en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] iedere in een neutraal pleeggezin.
2.7.
De raad heeft een pro forma verzoek ingediend over de mogelijke omgang tussen de vrouw en de minderjarigen. Deze procedure is bij de rechtbank bekend onder zaak-/rekestnumer: C/10/678101 / FA RK 24-3239.
2.8.
Bij beschikking van 10 mei 2024 zijn mr. G.E. van der Pols en mr. A. van Teijlingen in de hierboven genoemde zaak tot bijzondere curatoren van de minderjarigen benoemd. Hen is verzocht om in het kader van de civielrechtelijke procedure(s) binnen acht weken schriftelijk verslag te doen en om daarbij een standpunt in te nemen. Mr. G.E. van der Pols is ook als bijzondere curator benoemd in de strafrechtelijke procedure (parkernummer 10-092265-24).

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om:
I. [minderjarige 3] zal zijn vijfde verjaardag op [datum 2] bij [naam 7] thuis doorbrengen met [minderjarige 4] erbij en er wordt toestemming verleend voor videobellen met de vrouw op 9 mei 2024;
II. de minderjarigen zullen op zondag 12 mei 2024 (Moederdag) naar de moeder/kinddag in de PI gaan voor hun eerste fysieke contactmoment;
III. de minderjarigen hebben met ingang van week 20 minimaal eens per week een fysiek bezoekmoment bij de vrouw, waarbij de verantwoordelijkheid voor het regelen van het vervoer van de minderjarigen (in overleg met de pleegouders) bij [naam 7] ligt;
IV. de minderjarigen krijgen met ingang van week 20 tweemaal per week de gelegenheid om met de vrouw volgens een duidelijk schema te videobellen, waarin alle momenten telkens voor de komende maanden zijn vastgelegd zodat de vrouw dit in de PI op voorhand kan regelen;
V. de GI te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De GI voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Omgang op 9 mei 2024 en 12 mei 2024

4.1.
De vrouw heeft de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat er tussen haar en de minderjarigen contactmomenten zullen zijn op 9 mei 2024 en op 12 mei 2024. Omdat deze data inmiddels in het verleden liggen, zijn de vorderingen niet meer toewijsbaar. Deze worden dan ook bij gebrek aan belang afgewezen.
Voorlopige omgangsregeling
4.2.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter bevoegd in alle spoedeisende zaken waarin gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, deze voorziening te geven. In een kort geding is dus vereist dat voldoende spoedeisend belang bestaat, in die zin dat de eiseres belang heeft bij een voorziening en niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht.
4.3.
De voorzieningenrechter vindt dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorzieningen, omdat zij al twee maanden geen fysiek contact meer heeft met de minderjarigen.
4.4.
In korte tijd is er heel veel in het leven van de minderjarigen gebeurd. Zij hebben door het overlijden van hun vader en detentie van hun moeder, zowel hun ouders als verzorgers verloren. De vrouw heeft tijdens de zitting naar voren gebracht zij op dat moment uit zelfverdediging heeft gehandeld. In de ontstane noodsituatie zijn de minderjarigen abrupt geplaatst in drie verschillende pleeggezinnen en daardoor grotendeels weggehaald uit de voor hen vertrouwde opvoedomgeving. Dit moet voor alle vier de minderjarigen een verwarrende ervaring zijn. Zij lijken op dit moment nog geen vragen te hebben over wat er allemaal is gebeurd en dat zal wellicht op enig moment anders zijn. Daarvoor en daarbij zullen ze hulp krijgen. Echter, vanuit het belang van de minderjarigen is herstel van het contact met de vrouw op zo kort mogelijke termijn noodzakelijk.
4.5.
Artikel 1:242a BW bepaalt dat indien de ene ouder wordt verdacht van het doden van de andere ouder, of indien de ene ouder is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, de raad een onderzoek instelt naar de wenselijkheid van een omgangsregeling van het kind met de ouder die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, zodra hij van de verdenking of veroordeling in kennis is gesteld. Op basis van dit onderzoek verzoekt de raad om een omgangsregeling vast te stellen of om het contact of de omgang te ontzeggen. In het kader daarvan heeft de raad een pro forma omgangsverzoek bij de rechtbank ingediend (zaak-/rekestnumer: C/10/678101 / FA RK 24-3239). Zij zijn inmiddels gestart met het onderzoek naar de wenselijkheid van een omgangsregeling.
4.6.
Het is de voorzieningenrechter gebleken dat partijen de afgelopen maanden intensief contact met elkaar gehad om onder andere de contacten tussen de vrouw en de minderjarigen vorm te geven, maar op enig moment is een kink in de kabel ontstaan. Volgens de vrouw heeft de GI wekenlang de bedoeling en intentie uitgesproken om fysieke bezoekmomenten tot stand te brengen, maar lijkt videobellen inmiddels voorlopig de enige bespreekbare optie. Zij mist haar kinderen en wil hen fysiek weer kunnen zien. De GI heeft uitgelegd ook te willen starten met fysieke contactmomenten naast het belcontact, maar stelt in dat kader afhankelijk te zijn van derden, zoals van de hulpverlening, pleegouders en de Penitentiaire Inrichting (hierna: de PI).
4.7.
De raad adviseert om een voorlopige omgangsregeling vast te leggen waarbij de minderjarigen in ieder geval een keer in de twee weken fysiek contact hebben met de vrouw, naast de (video)belmomenten. Volgens hen is de vrouw tot voor kort de steunfiguur en primaire opvoeder van de minderjarigen geweest. Het is voor jonge kinderen belangrijk is om frequent contact te hebben met de ouder. Zij zien vooralsnog geen contra-indicaties voor de omgang.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt.
4.9.
Hij stelt voorop dat het recht van de vrouw op omgang met haar kinderen een fundamenteel recht is en dat de enkele omstandigheid dat zij wordt verdacht van het om leven te hebben brengen van de man op zichzelf genomen niet aan de uitoefening van dat recht in de weg staat (vgl. Kamerstukken II 2015/16, 34518, 3. P.1.). Bijkomende omstandigheden zijn daarvoor vereist en daarvan is (nog) niet gebleken.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het over veel punten met elkaar eens zijn. Zo zijn zij het erover eens dat het videobelcontact tussen de vrouw en de minderjarigen goed verloopt en voortgezet kan worden, dat fysiek contact in de PI opgestart moet worden en dat het wenselijk is dat in ieder geval het eerste fysieke moment wordt begeleid door een professional. Zowel de vrouw als de GI kan instemmen met begeleiding door [naam 8], werkzaam bij Acuut Trauma. Met partijen is daarom uitvoerig gesproken over de (on)mogelijkheden in het videobel- en fysieke contact en hoe dit praktisch vorm te geven is. Het grootste punt dat hen verdeeld houdt is de frequentie van het contact. Mede omdat nog informatie ontbrak over de praktische mogelijkeden van de betrokken derden ten behoeve van het totstandbrengen van het contact is het niet gelukt om tot (deel)afspraken te komen. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen de voorzieningenrechter dezelfde dag geïnformeerd over bijvoorbeeld de mogelijkheden binnen de PI, van Acuut Trauma, de pleeggezinnen en de tantes [naam 6] en [naam 7].
4.11.
Met inachtneming van die informatie, het advies van de raad en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de voorlopig de volgende omgangs-/contactregeling het meest in het belang van de minderjarigen is:
  • op maandag om 16.00 uur tot 16.30 uur is een videobelmoment tussen de vrouw en [minderjarige 3] met de hulp van de pleegmoeder en op woensdag om 16.00 uur tot 16.30 uur tussen de vrouw en [minderjarige 4] met de hulp van de pleegmoeder. Een logistiek probleem is dat dit belmoment geen doorgang kan vinden wanneer de taxi’s waarmee de minderjarigen thuis worden gebracht te laat zijn omdat zij afhankelijk zijn van de drukte op de weg. Het is dan aan pleegmoeders om dat te communiceren;
  • op donderdag is om 16.00 uur tot 17.00 uur een (video)belmoment tussen de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hulp van [naam 6];
  • iedere vrijdag is om 16.00 uur tot 17.00 uur een videobelmoment tussen de vrouw en alle minderjarigen, bij en met hulp van [naam 7];
  • op donderdag 23 mei 2024 van 14.00 uur tot 16.00 uur fysiek contact voor alle minderjarigen in de PI, onder begeleiding van [naam 8] (Acuut Trauma), waarbij [naam 7] zorgdraagt voor het vervoer;
  • op zondag 2 juni 2024 tijdens de moeder/kinddag van Humanitas, onder begeleiding van Humanitas, in de PI fysiek contact voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2], waarbij [naam 7] voor het vervoer zorgdraagt. Logistiek zijn er belemmeringen zodat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] die dag niet in PI op bezoek kunnen gaan;
  • op woensdag 12 juni 2024 om 13.00 uur tot 16.00 uur in de PI voor alle minderjarigen, onder begeleiding van [naam 8] (Acuut Trauma), waarbij [naam 7] voor het vervoer zorgdraagt;
  • en daarna steeds elke veertien dagen op de zaterdag van 13.00 uur tot 16.00 uur te beginnen op 29 juni 2024, onder begeleiding van [naam 7].
Deze voorlopige omgangsregeling geldt totdat anders is beslist of overeengekomen. De voorzieningenrechter vindt het belangrijk dat de eerste fysieke contactmomenten begeleid zullen worden, zodat de hulpverlening kan monitoren hoe de minderjarigen reageren op het weerzien van de vrouw en zodat de hulpverlening de vrouw kan ondersteunen, bijvoorbeeld wanneer de minderjarigen vragen stellen over de huidige situatie.
4.12.
De voorzieningenrechter heeft begrepen dat het voor de PI ingewikkeld is om meerdere keren in de week een videocontactmoment tot stand te brengen, omdat slechts één laptop beschikbaar zou zijn en meerdere mensen hiervan gebruik wensen maken. Een alternatief voor een videobelcontact is regulier belcontact. Echter, gelet op de persoonlijke problematiek van de jongste twee minderjarigen, die niet of nauwelijks kunnen spreken, is regulier belcontact niet mogelijk. Videobellen is daarom aangewezen. Voor de oudste minderjarigen geldt dat deze belmomenten op donderdag eventueel ook zonder video kunnen plaatsvinden als dat op dat moment de enige mogelijkheid is. Gelet op de rechten van de minderjarigen en het belang van de minderjarigen tot regelmatig contact met de vrouw, vastgelegd in meerdere internationale verdragen zoals het VN-Kinderrechtenverdrag, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de PI de hierboven genoemde videobelcontacten dient te faciliteren, in het bijzonder die waaraan de jongste twee minderjarigen deelnemen.
4.13.
Het halen en brengen van de minderjarigen zal steeds geschieden door [naam 7]. Zij heeft aangeboden om dat voor haar rekening te nemen. De voorzieningenrechter heeft gelezen dat pleegouders woonachtig zijn op een geheim adres en dat halen en brengen vanaf hun adres zodoende niet mogelijk is. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de GI in overleg met de vrouw (al dan niet via haar advocaat) of met [naam 7] hierover nadere afpraken zal maken, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de overdracht op een neutrale locatie.
4.14.
De voorzieningenrechter gaat er bovendien ervan uit dat de GI en de vrouw met elkaar in gesprek blijven over het verloop van de voorlopige omgangsregeling en dat zij deze in samenspraak aanpassen indien het belang van de minderjarigen daar op een later moment om vraagt. Hij spreekt de hoop uit dat partijen de samenwerking met elkaar weer vinden, zoals dat eerder het geval was.
4.15.
De voorzieningenrechter zal een afschrift van dit vonnis ook toezenden aan de beide bijzondere curatoren.
Proceskostenveroordeling
4.16.
Uitgangspunt in het familierecht is dat de proceskosten tussen partijen worden
gecompenseerd. Dit houdt in dat iedere partij de eigen kosten draagt. In uitzonderingsgevallen wordt een proceskostenveroordeling uitgesproken. De
voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak ziet op een geschil dat hoofdzakelijk wordt beheerst door Boek 1 BW zodat ook deze zaak kan worden beschouwd als een geschil in het familierecht. Er is geen sprake van een uitzondering. Daarom wordt gelet op de aard van de procedure bepaald dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
stelt voorlopiog een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht vast als volgt:
  • indien het verkeer op de weg het toelaat is op maandag om 16.00 uur tot 16.30 uur is een videobelmoment tussen de vrouw en [minderjarige 3] met de hulp van de pleegmoeder en op woensdag om 16.00 uur tot 16.30 uur tussen de vrouw en [minderjarige 4] met de hulp van de pleegmoeder.
  • op donderdag is om 16.00 uur tot 17.00 uur een (video)belmoment tussen de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hulp van [naam 6];
  • iedere vrijdag is om 16.00 uur tot 17.00 uur een videobelmoment tussen de vrouw en alle minderjarigen, bij en met hulp van [naam 7];
  • op donderdag 23 mei 2024 van 14.00 uur tot 16.00 uur in de PI, onder begeleiding van [naam 8] (Acuut Trauma);
  • op zondag 2 juni 2024 tijdens de moeder/kinddag van Humanitas in de PI. Dit omgangsmoment geldt alleen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2];
  • op woensdag 12 juni 2024 om 13.00 uur tot 16.00 uur in de PI, onder begeleiding van [naam 8] (Acuut Trauma);
  • en daarna vanaf 29 juni om de zaterdag van 13.00 uur tot 16.00 uur, onder begeleiding van [naam 7];
  • [naam 7] neemt het halen en brengen van de minderjarigen steeds voor haar rekening.
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.