ECLI:NL:RBROT:2024:5109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/10/665172 / JE RK 23-2144 en C/10/677420 / JE RK 24-809
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 19 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland-Zuid met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 20 oktober 2024 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor dezelfde periode. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling en sociale veiligheid van [voornaam minderjarige] ernstig zijn en dat er al langere tijd sprake is van gedragsproblemen. De ouders zijn niet in staat om de benodigde zorg en opvoeding te bieden, wat heeft geleid tot de noodzaak van een uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om haar gezag uit te oefenen en dat de vader ook niet voldoende tegenwicht kan bieden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de uithuisplaatsing op een kalme wijze plaatsvindt, zodra er een passende plek voor [voornaam minderjarige] is gevonden. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/665172 / JE RK 23-2144 en C/10/677420 / JE RK 24-809
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland-Zuid,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 20 oktober 2023, en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het aanvullend raadsrapport van 13 maart 2024,
  • de stelbrief van mr. A. Apistola van 16 april 2024,
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 16 april 2024;
  • de schriftelijke mening van [voornaam minderjarige] , ter zitting voorgelezen en nadien toegestuurd door mr. Apistola.
1.2.
Op 19 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaken met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat, bijgestaan door een tolk Pools, mw. F. Ivanov;
- een vertegenwoordiger van de Raad, mw. [persoon A] ;
- twee vertegenwoordigers van de GI, mw. [persoon B] en mw. [persoon C] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige] naar haar mening gevraagd. Mr. Apistola heeft ter zitting voorgelezen wat [voornaam minderjarige] hem heeft toegestuurd.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vader, maar verblijft op dit moment bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 oktober 2023 [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 april 2024.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/665172:
3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Bij beschikking van 20 oktober 2023 zijn zes maanden van dit verzoek reeds verleend. Een periode van zes maanden resteert.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het verzoek met zaaknummer C/10/677420:
3.2.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft zijn verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Tussen de ouders is sprake van een patroon van onveiligheid, conflicten en negatief over elkaar spreken. [voornaam minderjarige] zit daartussen klem . Ze vertoont manipulatief gedrag en vertelt onwaarheden. Daaronder zit waarschijnlijk een heel angstig meisje. Er is al veel gebeurd in haar jonge leven. De zorgen nemen enkel toe. Beide ouders zijn onmachtig. De opvoedvraag van [voornaam minderjarige] overstijgt hen. [voornaam minderjarige] heeft extra zorg, hulp en aandacht nodig van professionals. De Raad ondersteunt het verzoek van de GI. Een uithuisplaatsing is noodzakelijk om [voornaam minderjarige] opnieuw in een dagritme te krijgen met dagbesteding. Daarnaast moet er diagnostiek en behandeling plaatsvinden vanuit een rustige setting. Bij de ouders komt zij onvoldoende tot rust en komt zij ook onvoldoende uit de invloed van social media. Om de moeder mee te krijgen bij de uithuisplaatsing is het belangrijk dat de moeder emotioneel ondersteund wordt en dat zij meegenomen wordt bij het vinden van een passende plek. Daarbij kan het helpend zijn om de hulpverlener van Antes van de moeder te betrekken. Om een crisisplek te voorkomen zal de GI heel veel aanmeldingen bij open groepen moeten doen.
4.2.
De GI heeft haar verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] is noodzakelijk. Op termijn is het idee dat [voornaam minderjarige] een periode naar een voorziening in Spanje zal gaan. Zij staat hiervoor aangemeld, maar kan pas in het najaar terecht. Voor de tussenliggende periode heeft de GI al verschillende aanmeldingen gedaan in Nederland. Een driemilieuvoorziening is het meest passend, maar is nog niet gevonden. Een crisisplek moet voorkomen worden. De eerste prioriteit is dat [voornaam minderjarige] op een plek zal verblijven waar zij rust en duidelijkheid ervaart, zodat zij kan stabiliseren. Intussen zal ook systemische hulpverlening voor de ouders ingezet moeten worden. Als er bij beide ouders niets verandert, is de kans op een thuisplaatsing op termijn laag. De ouders zullen dus echt met zichzelf aan de slag moeten.
4.3.
Door en namens de vader is ingestemd met beide verzoeken. Er zijn al langere tijd grote zorgen over [voornaam minderjarige] . Zij is volledig zelfbepalend, loopt over de ouders heen en gaat niet naar school. [voornaam minderjarige] verblijft sinds de krokusvakantie, tegen de beschikking in, bij de moeder. Van daaruit loopt zij weg en gaat het alleen nog maar slechter met haar. De moeder stuurt [voornaam minderjarige] niet terug naar de vader. Ook ondermijnt de moeder het gezag van de vader door hem tegen te werken. Het is zorgelijk dat de moeder de uithuisplaatsing niet ondersteunt, terwijl duidelijk is dat zij niet voor [voornaam minderjarige] kan zorgen. De vader ziet wel in dat het niet langer gaat. [voornaam minderjarige] vertelt constant onwaarheden als zij wordt begrensd. Zo vertelt zij onterecht dat ze door de vader wordt mishandeld. Vorig jaar vertelde ze hetzelfde over de moeder. De vader hoopt dat [voornaam minderjarige] zo snel mogelijk op een driemilieuvoorziening kan worden geplaatst, maar in de tussentijd is het van belang dat zij bij de vader verblijft. Dat is in ieder geval beter dan het verblijf bij de moeder. Vanuit de driemilieuvoorziening kan diagnostiek en behandeling plaatsvinden. Dat lukt niet vanuit de thuissituatie, omdat het daar te onrustig is.
4.4.
Door en namens de moeder is ingestemd met de ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. [voornaam minderjarige] is in februari jl. naar de moeder gegaan en verzet zich sindsdien tegen terugkeer naar de vader. [voornaam minderjarige] geeft aan dat zij bij de vader mishandeld wordt door hem. Een uithuisplaatsing is nog te vroeg. Enerzijds omdat er op dit moment geen plek voor [voornaam minderjarige] beschikbaar is. De moeder kan zich niet vinden in het plan om [voornaam minderjarige] naar Spanje te laten gaan. Daar komt bij dat dit pas in het najaar mogelijk is en nog niet eens is uitgezocht of dit wel passend is. Een andere plek op een driemilieuvoorziening is op dit moment niet beschikbaar en een crisisplek is allerminst in haar belang. Anderzijds is een uithuisplaatsing nog te vroeg, omdat er nog geen diagnostiek en behandeling heeft plaatsgevonden, terwijl maatwerk wel geboden is. De moeder zou graag met [voornaam minderjarige] een gezinsopname doen. Ook andere vormen van hulpverlening (bijvoorbeeld vanuit Enver) kunnen nog worden ingezet in de thuissituatie. Wanneer de machtiging tot uithuisplaatsing toch wordt verleend, zou de moeder graag zien dat [voornaam minderjarige] bij Enver geplaatst wordt en dat zij tot die plaatsing bij de moeder kan blijven om de rust te bewaren.

5.De beoordeling

Met betrekking tot de ondertoezichtstelling:
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling zoals gesteld in art. 1:255 BW aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling als onweersproken worden verlengd voor de resterende duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing:
5.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat er al langere tijd grote zorgen zijn over de ontwikkeling en sociale veiligheid van [voornaam minderjarige] . Deze zorgen zijn de afgelopen tijd niet afgenomen, integendeel. [voornaam minderjarige] vertoont al geruime tijd in toenemende mate gedragsproblemen. Zij is zelfbepalend, manipulatief en verzet zich hevig tegen het gezag van beide ouders. [voornaam minderjarige] vertelt aantoonbaar onwaarheden en probeert beide ouders tegen elkaar uit te spelen. Ook naar leeftijdsgenoten en via social media vertoont [voornaam minderjarige] zeer zorgelijk gedrag. Nog altijd is onduidelijk waar dit gedrag precies vandaan komt. Mogelijk is sprake van kindeigenproblematiek, maar ook trauma’s kunnen ten grondslag liggen aan haar gedrag. Het is hiervoor noodzakelijk dat diagnostiek, gevolgd door behandeling, plaatsvindt, maar vanwege de aanhoudende onrust in de thuissituatie bij beide ouders is dit niet mogelijk. Hoewel beide ouders het beste met [voornaam minderjarige] voor hebben en van goede wil zijn, lukt het hen geen van beide om voldoende tegenwicht te bieden tegen [voornaam minderjarige] en hun ouderrol uit te oefenen. Het is zorgelijk dat de moeder niet (langer) inziet dat het ook -ook bij haar- niet goed gaat. Het lukt de moeder niet om haar gezag te laten gelden; zij praat vooral mee [voornaam minderjarige] en gaat mee in de onheuse aantijgingen en wensen van [voornaam minderjarige] . De moeder handelt in strijd met de beschikking van 20 oktober 2023 waarin is beslist dat het hoofdverblijf bij de vader is bepaald en dat zij [voornaam minderjarige] na de omgang terug dient te sturen naar de vader. Ook dwangsommen weerhouden de moeder er niet van om [voornaam minderjarige] bij zich te houden. Het is niet de eerste keer dat moeder een beslissing van de kinderrechter naast zich neer legt, hetgeen haar onbetrouwbaar maakt in de samenwerking met vader en de betrokken instanties. De moeder legt de oorzaak hiervan niet bij zichzelf, maar bij [voornaam minderjarige] , wat tekenend is voor het gegeven dat het de moeder niet lukt haar gezag uit te oefenen. De moeder ziet dit zelf echter niet in.
Ook de vader is niet langer in staat [voornaam minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. De vader geeft zelf aan dat de opvoeding van [voornaam minderjarige] zijn mogelijkheden momenteel overstijgt.
5.5.
[voornaam minderjarige] glijdt af op bijna alle leefgebieden. Zij gaat al geruime tijd niet naar school. In de afgelopen periode is alles geprobeerd om een uithuisplaatsing te voorkomen. Ten tijde van de zitting van 20 oktober 2023 leek sprake te zijn van een prille samenwerking tussen de ouders. Helaas is deze samenwerking niet bestendig gebleken. Inmiddels is er geen andere mogelijkheid dan een uithuisplaatsing. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat een driemilieuvoorziening passend is.
Om [voornaam minderjarige] de behandeling en hulpverlening te bieden die zij nodig heeft, is het noodzakelijk dat diagnostiek plaatsvindt. Diagnostiek is enkel mogelijk vanuit een setting waar zij rust ervaart. Het lukt de ouders niet om die rust te creëren. De kinderrechter passeert dan ook het verweer van de moeder dat eerst diagnostiek dient plaats te vinden, alvorens [voornaam minderjarige] uithuisgeplaatst kan worden. Gelet op de voornoemde zorgen en de noodzaak tot rust om de huidige patronen te doorbreken, acht de kinderrechter een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk. Dat er op dit moment nog geen passende plek voor [voornaam minderjarige] beschikbaar is, doet daar niet aan af.
Wel is de kinderrechter met alle partijen van oordeel dat er op zeer korte termijn, uiterlijk binnen twee weken, een passende driemilieuvoorziening voor [voornaam minderjarige] beschikbaar moet zijn. Een crisisplek is niet passend bij de problematiek van [voornaam minderjarige] en zelfs potentieel schadelijk. Een langer verblijf bij de moeder is gelet op de grote zorgen evenmin zeer onwenselijk, nog afgezien van het feit dat [voornaam minderjarige] op dit moment überhaupt niet bij de moeder zou moeten zijn. De GI heeft ter zitting benadrukt dat zij alles op alles zullen zetten om zo snel mogelijk een driemilieuvoorziening, of andere passende open plek, voor [voornaam minderjarige] te vinden.
5.6.
Gelet op de houding van de moeder en de vraag of de moeder de concrete zorgen begrijpt, acht de kinderrechter het van belang dat de ouders betrokken worden bij de zoektocht naar een passende plek. Ten aanzien van de moeder sluit de kinderrechter zich aan bij de suggestie van de Raad om de hulpverlener van Antes te betrekken om de moeder hierbij te ondersteunen. De kinderrechter benadrukt dat het voor iedereen, maar in het bijzonder voor [voornaam minderjarige] , van groot belang is dat de uithuisplaatsing op een kalme wijze plaatsvindt, zodra een passende plek voor haar is gevonden.
5.7.
De kinderrechter verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 20 oktober 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 april 2024 tot 20 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier, en op schrift gesteld op 25 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.