ECLI:NL:RBROT:2024:5085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
FT RK 24/537 en FT RK 24/538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar onder beschermingsbewind

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening ex artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster vroeg om een moratorium van zes maanden, zodat zij in haar huurwoning kan blijven wonen en de mogelijkheid heeft om een regeling met haar schuldeisers te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster de huur van april en mei 2024 heeft betaald, hoewel de huur van de voorgaande veertien maanden niet was voldaan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan de belangen van de verhuurder, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 30 mei 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 8 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 8 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 23 mei 2024.
De heer [persoon A] , werkzaam bij Flanderijn heeft namens verweerster, Stichting Woonbron, op 17 mei 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster ontvangt inkomsten uit een PW-uitkering van € 538,72 per maand. Daarnaast ontvangt verzoekster kostgeld van € 1.060,- per maand. De kale huur bedraagt € 905,58 per maand. De huur van april 2024 is – weliswaar te laat – betaald. De huur van mei 2024 is op 1 mei 2024 betaald. Verzoekster staat sinds 26 februari 2024 onder beschermingsbewind, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd en gesteld niet ter zitting te zullen verschijnen. Verweerster heeft aangevoerd dat verzoekster weliswaar de huur van april en mei 2024 heeft betaald, maar dat daarvoor ruim veertien maanden geen huur is betaald aan verweerster. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat de lopende termijnen tijdens de verzochte voorziening wel betaald zullen worden. Naast verzoekster wonen er nog drie meerderjarige personen op het adres. Het is verweerster onduidelijk waarom de huur niet wordt betaald en een dergelijke achterstand is ontstaan, terwijl het er op lijkt dat er voldoende verdiencapaciteit bij de bewoners aanwezig zou moeten zijn.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 29 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 15 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 december 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van april (weliswaar te laat) en mei 2024 zijn betaald. Daarnaast staat verzoekster onder beschermingsbewind, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 december 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 8 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.