In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1988 en ingeschreven op een adres in [woonplaats], heeft de rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 400.000,-, dat op 15 februari 2023 zou zijn overgedragen aan een medeverdachte. De officier van justitie had bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 18 maanden geëist. Tijdens de zittingen op 26 januari en 3 april 2024 werd het bewijs besproken, waaronder tapgesprekken en observaties die de overdracht van het geld zouden bevestigen. De verdachte verklaarde echter dat hij alleen telefoons had overgedragen en niet op de hoogte was van het geld in de tas. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de overdracht van het geld. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.