ECLI:NL:RBROT:2024:5025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
C/10/670292 / HA ZA 23-1076
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaringsincident met betrekking tot aansprakelijkheid en schadevergoeding

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een vrijwaringsincident tussen verschillende partijen. In deze zaak vorderden [naam executeur] c.s. een bedrag van € 1.150.000,00 van [persoon A] en [persoon B], waarbij zij hen hoofdelijk aansprakelijk stelden voor schade die voortvloeide uit overboekingen die door de inmiddels overleden heer [naam executeur] waren gedaan. De vordering was gebaseerd op leningsovereenkomsten en onrechtmatige daad. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon A] voldoende heeft onderbouwd dat er een rechtsverhouding bestaat met [persoon C], die als derde in het geding werd betrokken. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen, wat betekent dat [persoon C] door [persoon A] kan worden gedagvaard. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 19 juni 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [persoon A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/670292 / HA ZA 23-1076
Vonnis in het incident van 8 mei 2024
in de zaak van

1.[naam executeur] , EXECUTEUR,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. A.I. Keur te Amsterdam,
tegen

1.[persoon A] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident
advocaat mr. A.W. Veth te Rotterdam,
2.
[persoon B],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet betrokken in het incident,
advocaat mr. M.P. Harten te Rotterdam.
Partijen in dit incident zullen hierna [naam executeur] c.s. en [persoon A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 december 2023 inclusief producties;
  • de conclusie van antwoord van 3 april 2024 van gedaagde [persoon B] ;
  • de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van 7 februari 2024 van gedaagde [persoon A] ;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident van 21 februari 2024 van eiseressen;
  • het rolbericht van 22 maart 2024 op basis waarvan [persoon A] en [naam executeur] c.s. zich hebben uitgelaten over de opheffing van het faillissement van de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] );
  • de akte uitlating in het incident van [persoon A] van 3 april 2024;
  • de akte aanbrenging oproeping derde, tevens akte uitlaten incident van eiseressen van 17 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [naam executeur] c.s. – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.150.000,00 te vermeerderen met contractuele rente;
IIa. te verklaren voor recht dat [persoon B] aansprakelijk is voor de door [naam executeur] c.s. geleden schade en de nog te lijden schade;
IIb. [persoon B] te veroordelen de door [naam executeur] c.s. te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met rente;
III. [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de beslagkosten.
2.2.
Hieraan legt [naam executeur] c.s. – samengevat – het volgende ten grondslag. Er is een bedrag van € 1.150.00,- middels internetbankieren overgeboekt van de inmiddels overleden en destijds 81-jarige (dementerende) heer [naam executeur] . Voor dit overgeboekte totaalbedrag worden in de procedure [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk aangesproken. Tussen april tot en met augustus 2021 zijn er meerdere overboekingen geweest á € 50.000,- naar drie bankrekeningen. Een (Rabobank) rekening op naam van [persoon A] , een (ABN AMRO) bankrekening op naam van [persoon C] en een (Litouwse) bankrekening op naam van Harvest The World of Finance BV (hierna: Harvest). Ter zake van deze overboekingen zijn ‘leningsovereenkomsten’ in bezit van eisers gekomen. Geen van deze ‘leningsovereenkomsten’ was in de administratie van de heer [naam executeur] of [naam bedrijf] aanwezig. Gelet hierop wordt [persoon A] primair aangesproken uit hoofde van de leningsovereenkomsten, waarin hij, samen met [persoon C] , als hoofdelijk schuldenaar is vermeld. Subsidiair wordt [persoon A] aangesproken op grond van onrechtmatige daad. [persoon B] wordt primair aangesproken op grond van wanprestatie en subsidiair op grond van onrechtmatige daad. Harvest is inmiddels in staat van faillissement verklaard.
2.3.
[persoon A] heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak. [persoon B] heeft op 3 april 2024 voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[persoon A] vordert dat hem wordt toegestaan [persoon C] , geboren op 31 maart 1976, in vrijwaring op te roepen.
3.2.
[persoon A] stelt daartoe – samengevat – het volgende.
[persoon A] en [persoon C] hebben samenwerkt als statutair bestuurders van de besloten vennootschap Harvest. Indien de primaire grondslag voor de vordering van [naam executeur] c.s. slaagt, geldt dat [persoon C] hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag waartoe [persoon A] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld. In dat geval komt [persoon A] een regresvordering toe voor de helft van het bedrag waartoe hij wordt veroordeeld. De hoofdelijkheid vindt haar grondslag in de leningsovereenkomsten. Indien de rechtbank tot een veroordeling van [persoon A] komt op grond van een onrechtmatige daad, heeft te gelden dat de onrechtmatigheid volledig is terug te voeren op het handelen van [persoon C] . [persoon C] was de handelaar die met het ingelegde geld belegde en het was [persoon C] die zonder enig overleg en ruggespraak met de bellegers de strategie wijzigde waardoor de rendementen sloken, de liquiditeit afnam en een faillissement uiteindelijk onafwendbaar bleek. [persoon A] heeft hierin geen enkele rol gespeeld. [persoon A] had geen inzicht in de beleggingsstrategie, de rendementen en het verloop van de beleggingen. Gelden van de rekening van Harvest werden overgeboekt naar een beleggingsrekening bij IG bank, waarna [persoon C] als trader de verdere gang van zaken voor zijn rekening nam. [persoon C] heeft stelselmatig nagelaten om [persoon A] op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Indien de rechtbank in de hoofdzaak tot een veroordeling komt van [persoon A] op de grondslag van onrechtmatige daad, geldt dat [persoon A] in ieder geval voor de helft regres toekomt op [persoon C] .
3.3.
[naam executeur] c.s. refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat de gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
[persoon A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen hem en [persoon C] een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring door [persoon C] verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan.
4.3.
Nu [naam executeur] c.s. zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat de heer [persoon C] , geboren op [geboortedatum] 1976, door [persoon A] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
woensdag 29 mei 2024,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
19 juni 2024voor conclusie van antwoord aan de zijde van [persoon A] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
3455/3790