ECLI:NL:RBROT:2024:5009

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10879899
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over het plaatsen van camera's door huurder

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft huurder [persoon A] een vordering ingediend om toestemming te krijgen voor het terugplaatsen van camera's aan de voor- en achterzijde van zijn huurwoning. De verhuurder, Stichting De Leeuw van Putten, heeft in reconventie gevorderd dat [persoon A] wordt verboden deze camera's op te hangen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 8 januari 2024, gevolgd door een zitting op 29 april 2024.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 7:215 BW, dat de rechten en plichten van huurders en verhuurders regelt met betrekking tot veranderingen aan de huurwoning. De rechter oordeelde dat [persoon A] in beginsel recht had op toestemming voor het aanbrengen van de camera's, omdat deze de verhuurbaarheid van de woning niet schaadden. Echter, de verhuurder voerde aan dat het plaatsen van de camera's inbreuk maakte op de privacy van omwonenden, wat door de rechter ook werd meegewogen.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat het belang van de verhuurder om privacyschending te voorkomen zwaarder woog dan het belang van [persoon A] bij het terugplaatsen van de camera's. De vordering van [persoon A] werd afgewezen, en de rechter stelde voor dat partijen, gezien het burenconflict, mediation zouden overwegen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 31 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10879899 CV EXPL 24-1217
datum uitspraak: 31 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. I.A.M. Schemkes,
tegen
Stichting De Leeuw van Putten,
vestigingsplaats: Nissewaard,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. K.A.M. Jaspers.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘De Leeuw van Putten’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 januari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met een eis in reconventie (een tegeneis) en bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 29 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken.

2.Het geschil

[persoon A] huurt van De Leeuw van Putten de woning aan de [adres] in Spijkenisse (hierna: de woning). Tussen partijen is een geschil ontstaan over de camera’s die [persoon A] aan de voor- en achterzijde van de woning heeft opgehangen. In afwachting van de uitkomst van deze procedure heeft hij de camera’s verwijderd. [persoon A] vordert nu dat het hem wordt toegestaan deze te mogen terugplaatsen. De Leeuw van Putten is het hiermee niet eens en vordert in reconventie [persoon A] te verbieden de camera’s op te hangen.

3.De beoordeling

In conventie en reconventie
Artikel 7:215 Burgerlijk Wetboek (BW)
3.1
Op grond van artikel 7:215 lid 1 BW mag een huurder zonder toestemming van de verhuurder geen veranderingen aanbrengen aan de woning, tenzij het om veranderingen gaat die bij het einde van de huurovereenkomst zonder noemenswaardige kosten weer ongedaan gemaakt kunnen worden. Volgens lid 2 van dat artikel moet de verhuurder in ieder geval toestemming voor de verandering geven als deze de verhuurbaarheid van de woning niet schaadt en niet leidt tot een waardedaling daarvan. Als geen toestemming wordt verleend, kan de huurder de kantonrechter om toestemming vragen (artikel 7:215 lid 3 BW). Dit doet [persoon A] . De Leeuw van Putten heeft echter aangevoerd dat eerst toestemming had moeten worden gevraagd en pas als die toestemming niet was gegeven, had [persoon A] deze zaak kunnen voorleggen. Gelet op de hiervoor beschreven regeling is dat juist, maar daaraan zullen geen gevolgen worden verbonden. Uit dat wat De Leeuw van Putten in deze zaak naar voren brengt, blijkt namelijk duidelijk dat zij geen toestemming gegeven had als [persoon A] daarom had gevraagd. Zijn vordering zal dus worden aangemerkt en beoordeeld als een vordering in de zin van artikel 7:215 lid 3 BW.
3.2.
Voor die beoordeling is onder andere artikel 7:215 lid 4 BW van belang. Daarin staat dat de rechter de vordering toewijst als de verhuurder op grond van het tweede lid toestemming had moeten geven. Dat is hier het geval. Anders dan De Leeuw van Putten heeft betoogd, valt namelijk niet in te zien dat en waarom de camera’s de verhuurbaarheid van de woning schaadt en leidt tot een waardedaling daarvan. Dat onder ‘verhuurbaarheid’ ook de leefbaarheid van de buurt moet worden begrepen, zoals aangevoerd, wordt niet gevolgd. Het moet gaan om de woning als zodanig. Artikel 7:215 lid 6 BW geeft de verhuurder de mogelijkheid om af te wijken van de regeling voor zover het om de buitenzijde van de woning gaat. Daarvan heeft De Leeuw van Putten echter geen gebruik gemaakt. De tussenconclusie is dan ook dat als alleen gekeken wordt naar de hier besproken regeling de vordering van [persoon A] in beginsel kan worden toegewezen.
Artikel 7:213 BW
3.3.
De Leeuw van Putten heeft ook aangevoerd dat [persoon A] zich niet als een goed huurder gedraagt in de zin van artikel 7:213 BW, omdat hij met het plaatsen en gebruik van de camera’s de privacy van omwonenden, die ook van haar huren, schendt. Hoewel privacyschending in zijn algemeenheid een zwaarwegend belang van De Leeuw van Putten kan meebrengen, heeft zij in dit geval niet duidelijk kunnen maken waarom niet eerder is opgetreden tegen de camera’s die al een jaar of zes geleden aan de woning zijn opgehangen en of ook wordt opgetreden tegen camera’s die aan andere woningen in de buurt hangen. Het kan zijn, zoals betoogd, dat beleid op dit punt in ontwikkeling is en dat het gelijkheidsbeginsel formeel niet van toepassing is, maar dat sluit niet uit dat de keuze voor het ene of het ander wel moet kunnen worden toegelicht. De kantonrechter deelt dan ook niet het standpunt van De Leeuw van Putten dat het enkel plaatsen van camera’s al strijd met goed huurderschap oplevert.
3.4.
Door De Leeuw van Putten is daarnaast echter gewezen op een conflict tussen [persoon A] en (een van) zijn buren. Dit conflict, waarbij over en weer verwijten worden gemaakt over intimidaties en bedreigingen, speelt al enige maanden. Aangevoerd is dat het terugplaatsen van de camera’s een oplossing daarvoor niet dichterbij brengt. In zijn reactie heeft [persoon A] op de zitting verteld dat en waarom dat conflict juist de reden is van de camera’s. Hij kan daarmee zijn buren in de gaten houden en bewijs verzamelen van hun gedrag. Zonder iets vast te stellen over de oorzaak en een eventuele oplossing van het conflict, wordt wel geoordeeld dat als dat het doel van het gebruik van de camera’s is (geworden) daarmee duidelijk inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de buren wordt gemaakt. Doordat bewust te doen, gedraagt [persoon A] zich niet als een goed huurder. Het belang van De Leeuw van Putten om die privacyschending te voorkomen, weegt dan ook zwaarder dan het belang dat [persoon A] zegt te hebben bij de camera’s. Zijn vordering wordt daarom afgewezen.
Verbod
3.5.
Omdat gemotiveerd is aangevoerd dat als [persoon A] geen toestemming krijgt om de camera’s terug te plaatsen hij zich daaraan zal houden en geen reden is om aan die toezegging te twijfelen, wordt onvoldoende grond gezien om de (vergaande) vorderingen in reconventie toe te wijzen.
Ten overvloede
3.6.
Over het burenconflict wordt nog opgemerkt dat, zoals al overwogen, niet kan worden vastgesteld aan wie dat ligt. Wel is echter voldoende duidelijk dat het gebruik van camera’s daarvoor geen oplossing is. Een gesprek met elkaar kan dat wel zijn. Het is dan ook begrijpelijk dat mediation is voorgesteld. Hoewel hij op zitting heel stellig was in zijn weigering, wordt [persoon A] nogmaals in overweging gegeven toch onder leiding van een mediator in gesprek te gaan met de buren.
Proceskosten
3.7.
In de uitkomst van deze procedure wordt aanleiding gezien de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.8.
Omdat niets toegewezen wordt waarvan nakoming afgedwongen kan worden zolang een eventueel hoger beroep tegen dit vonnis loopt, hebben partijen geen belang bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie en reconventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
686