ECLI:NL:RBROT:2024:5005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurachterstand en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 17 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gedaan in het kader van een schuldsaneringsverzoek, waarbij verzoeker verzocht om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis tot ontruiming van zijn huurwoning op te schorten. De rechtbank heeft op 17 mei 2024 een zitting gehouden waar verzoeker, zijn schuldhulpverlener, en vertegenwoordigers van de verweerster, Havensteder, aanwezig waren. Verzoeker heeft verklaard dat zijn schuldenproblematiek, waaronder een huurachterstand, is ontstaan door verslavingsproblemen. Hij heeft inmiddels een nieuwe beschermingsbewindvoerder aangesteld die gespecialiseerd is in het begeleiden van mensen met verslavingsproblematiek.

Verweerster, Havensteder, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat verzoeker zijn huurverplichtingen niet nakomt en de huurachterstand is opgelopen tot € 11.295,73. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat verzoeker in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen, vooral gezien zijn inspanningen om hulp te zoeken voor zijn verslavingsproblematiek en de aanstelling van een nieuwe beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker zwaarder laten wegen dan die van verweerster, en heeft besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van de voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft bepaald dat de voorziening slechts geldt zolang verzoeker zijn huurverplichtingen tijdig nakomt en dat deze vervalt zodra het verzoek tot schuldsanering wordt ingetrokken of de beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan. De uitspraak is gedaan door mr. B.A. Cnossen en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 24 mei 2024
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
hierna: verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 17 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 17 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 17 mei 2024.
Ter zitting van 17 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer Van Engelenburg van de Kredietbank Rotterdam, hierna aangeduid als schuldhulpverlener;
  • mevrouw Biervliet van het wijkteam;
  • mevrouw Kroon, beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw mr. Staat, namens verweerster Havensteder, hierna aangeduid als verweerster;
  • mevrouw Vuik, ook namens verweerster Havensteder.

2.Het verzoek

Het verzoek, zoals ingediend, strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening voor de duur van zes maanden te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2022 en het bijbehorende herstelvonnis van 20 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
De schuldhulpverlener heeft ter zitting gevraagd of het verzoek om toelating tot de wsnp-regeling ook tijdens de zitting kan worden behandeld. Dit omdat hij verwacht dat een poging tot het regelen van de schulden van verzoeker middels het minnelijke traject conform artikel 288 lid 2 sub b geen reële kans van slagen heeft, nu verweerster zich daartegen zal verzetten en de vordering van verweerster bijna de helft van de schuldenlast bedraagt.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de schuldenproblematiek, waaronder de huurachterstand, is ontstaan door zijn verslaving. Verzoeker heeft een forse huurachterstand bij verweerster. Verzoeker heeft in het verleden een beschermingsbewindvoerder gehad maar de samenwerking tussen deze beschermingsbewindvoerder en verzoeker verliep niet goed en dit bewind werd gestopt. Inmiddels heeft verzoeker per 16 mei 2024 een nieuwe beschermingsbewindvoerder die gespecialiseerd is in het begeleiden van mensen met verslavingsproblematiek.
De huurtermijnen van april en mei 2024 zijn inmiddels voldaan. De beschermingsbewindvoerder en de schuldhulpverlener hebben ter zitting aangegeven dat zij er voor zullen zorgdragen dat de betalingen gecontinueerd zullen worden.

3.Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker komt de huurverplichtingen niet goed na. De huurachterstand (vermeerderd met rente en kosten) is na het vonnis van de kantonrechter van 4 maart 2020 verder opgelopen van € 7.250,11 tot € 11.295,73. Verweerster heeft geen vertrouwen in stipte betaling van de komende lopende huurverplichtingen.

4.De beoordeling

Gezien de inhoud van de stukken en hetgeen verhandeld is ter zitting merkt de rechtbank het onderhavige verzoek aan als een verzoek ex artikel 287, vierde lid, Fw, te weten een verzoek om een voorlopige voorziening hangende de beslissing op het schuldsaneringsverzoek. Er is een (nagenoeg) volledig verzoek ex artikel 284 Fw ingediend en schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij niet voornemens is een minnelijk traject te starten, nu dat geen reële kans van slagen heeft.
Voor de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in afwachting van een beslissing van deze rechtbank op het door hem ingediende verzoekschrift ex artikel 284 Fw in zijn huurwoning kan blijven wonen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 4 maart 2022 en 20 maart 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft zich gemeld bij schuldhulpverlening en is bezig met het vinden van gespecialiseerde zorg voor zijn verslavingsproblematiek. Ook heeft verzoeker een nieuwe beschermingsbewindvoerder die is gespecialiseerd in het begeleiden van mensen met verslavingsproblematiek. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
Het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal bovendien op
4 juli 2024 te 12:00 uur– en derhalve op korte termijn – worden behandeld, zodat voor partijen snel duidelijkheid zal ontstaan over de vraag of toepassing van de schuldsaneringsregeling in de weg zal staan aan ontruiming conform artikel 305 lid 2 Fw.
De verzochte voorziening zal worden toegewezen, waarbij in het belang van verweerster zal worden bepaald dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan en tot op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal zijn beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 4 maart 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank en het bijbehorende herstelvonnis van 20 maart 2022 tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan.
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken, dan wel de beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van C.D. Jonker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.