In deze zaak heeft verzoeker op 18 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van zijn huurwoning, na een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2023. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 17 mei 2024 gehouden, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verweerster, die de verhuurder vertegenwoordigt.
Verzoeker heeft financiële problemen ervaren door salarisbeslagen en heeft zich tot de Kredietbank gewend voor hulp. Hij heeft een stabilisatieovereenkomst getekend en staat onder budgetbeheer, wat betekent dat zijn huurbetalingen vanaf april 2024 tijdig worden voldaan. De verweerster heeft echter betoogd dat verzoeker al langere tijd huurachterstanden heeft en dat eerdere afspraken niet zijn nagekomen, waardoor zij twijfels heeft over de toekomstige huurbetalingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw, en heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. De rechtbank oordeelt dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden om de belangen van verweerster te waarborgen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.