Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin drie klagers een beklag hebben ingediend tegen het beslag dat door het Europees Openbaar Ministerie (EOM) was gelegd. Het beslag was gelegd op verschillende voorwerpen, waaronder een bedrijfsadministratie, een telefoon, een woning en twee auto’s, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag rechtmatig is gelegd, omdat er voldoende verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de belangen van de klagers afgewogen tegen het belang van de strafvordering en geconcludeerd dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. De klagers hebben praktische oplossingen aangeboden gekregen, zoals het verstrekken van kopieën van delen van de administratie en een zo min mogelijk belastende verhuizing uit de beslagen woning.
De rechtbank heeft de standpunten van de klagers en de aanklager gehoord. De klagers hebben onder andere aangevoerd dat het beslag op de bedrijfsadministratie hun bedrijfsvoering en verdediging in de strafzaak bemoeilijkt. De aanklager heeft echter gesteld dat het belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EOM voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het voortduren van het beslag en dat het onderzoek naar de fysieke stukken nog in volle gang is. De rechtbank heeft het beklag van de klagers ongegrond verklaard, wat betekent dat het beslag op de bedrijfsadministratie, de telefoon, de woning en de auto’s blijft bestaan.