ECLI:NL:RBROT:2024:4979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10-690412-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vermindering ontnemingsvordering wegens onvoldoende betalingsonmacht

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot vermindering van een ontnemingsvordering van € 9.250,-. De veroordeelde had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen door het gerechtshof s'Gravenhage, welke onherroepelijk werd na een niet-ontvankelijk verklaring van de Hoge Raad op 21 maart 2023. Tot de datum van indiening van het verzoekschrift, 12 december 2023, had de veroordeelde slechts € 350,- betaald. Het verzoek tot vermindering van de ontnemingsvordering met 50% werd ingediend op basis van betalingsonmacht, waarbij de veroordeelde stelde dat haar beperkte inkomen en geestelijke en lichamelijke gezondheid haar belemmerden om het volledige bedrag te betalen. De rechtbank heeft het verzoek behandeld op een openbare zitting, waarbij de veroordeelde, haar advocaat mr. M.J. van Berlo, en de officier van justitie mr. L. Visser aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende bewijs had geleverd voor haar betalingsonmacht. De officier van justitie stelde dat de financiële onderbouwing van de veroordeelde niet voldoende was en dat zij tot nu toe in staat was geweest om de maandelijkse betalingsregeling van € 50,- te voldoen. De rechtbank benadrukte dat het aan de veroordeelde was om gemotiveerd aan te tonen dat zij geen draagkracht had om aan de betalingsverplichting te voldoen. Na beoordeling van de ingediende stukken en de toelichting van de veroordeelde, concludeerde de rechtbank dat, hoewel de veroordeelde financieel niet breed had, zij voldoende ruimte had om aan de betalingsregeling te voldoen. Het verzoek tot vermindering werd daarom afgewezen.

De beslissing werd genomen door mr. M.J.M. van Beckhoven als voorzitter, samen met mr. A.M.G. van de Kragt en mr. H. Wielhouwer, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
raadkamernummer : 23/031223
parketnummer : 10-690412-17
hofnummer : 22-000906-21
datum : 26 april 2024
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, meervoudige strafkamer, op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
voor deze zaak domicilie kiezende te [adres],
ten kantore van mr. M.J. van Berlo.
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof s’Gravenhage heeft aan de veroordeelde bij arrest van 14 juni 2022 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van
€ 9.250,-. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden nadat de Hoge Raad op
21 maart 2023 het cassatieberoep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De veroordeelde heeft tot 12 december 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, een bedrag van
€ 350,- betaald.

Procedure

Het verzoek van de veroordeelde is op 12 december 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De advocaat van de veroordeelde heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 26 april 2024 het verzoek op de openbare terechtzitting behandeld. De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat mr. M.J. van Berlo en de officier van justitie mr. L. Visser, op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot vermindering met 50% van de aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting.
Door en namens de veroordeelde is aangevoerd dat zij vanwege haar beperkte inkomen en geestelijke- en lichamelijke gezondheid niet in staat is om het volledige bedrag van de ontnemingsvordering te betalen. De betalingsregeling van € 50,- per maand is te veel om op te brengen en zij ervaart hierdoor stress.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat de veroordeelde onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van betalingsonmacht. De door haar ter onderbouwing overgelegde stukken over haar financiële positie zijn daarvoor onvoldoende. In de executiefase is nog maar weinig tijd verstreken en vooralsnog is de veroordeelde steeds in staat geweest om het maandbedrag te voldoen.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor de gevraagde vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de veroordeelde de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij haar geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde dat onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft tot nu steeds aan de toegestane betalingsregeling van € 50,- kunnen voldoen. Ter zitting heeft zij het schriftelijke staatje van haar inkomsten en uitgaven verder toegelicht een aangevuld. Daarin waren nog niet de door haar genoten toeslagen meegenomen. Hoewel de rechtbank erkent dat de veroordeelde het financieel niet breed heeft, overweegt zij dat wanneer ook de door haar genoten toeslagen worden meegeteld – zij over voldoende ruimte beschikt om in ieder geval aan de betalingsregeling van €50,- per maand te (blijven) voldoen. Betalingsonmacht is dan ook niet aannemelijk gemaakt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mr. A.M.G. van de Kragt en mr. H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.