Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 (hierna ook: het tweede tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken;
- de akte uitlaten schade tevens houdende overlegging producties, tevens houdende een (deels voorwaardelijke) wijziging van eis van [eisende partij] ;
- de antwoordakte van [gedaagde partij] ;
- de brief van mr. Endedijk van 28 november 2023 met het verzoek om tussentijds appel in te mogen stellen;
- de reactie van mr. Visser per e-mailbericht van 1 december 2023 op het verzoek om tussentijds appel in te mogen stellen;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 14 december 2013 inhoudende een afwijzing van dit verzoek;
- de brief van de rechtbank met zittingsagenda van 15 februari 2024;
- de brief van mr. Visser van 15 februari 2024 (inhoudende een correctie van een optelfout) waarin de eis nog een keer is aangepast;
- de spreekaantekeningen van [eisende partij] ;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde partij] ;
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2024.
3.De verdere beoordeling
in conventie
- primair een bedrag van € 2.828.235,04, waarvan € 1.747.758,98 als zijnde de schade van de man uit hoofde van het echtscheidingsconvenant, te vermeerderen met € 269.282,16 rente tot en met 1 januari 2024 en te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 1 januari 2024, en € 811.193,90 als zijnde de schade van [eiser] Beheer;
- subsidiair een bedrag van € 2.674.108,14, althans € 2.509.841,14 waarvan € 1.747.758,98 als zijnde de schade van de man uit hoofde van het echtscheidingsconvenant, vermeerderd met € 269.282,16 rente tot en met 1 januari 2024 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 plus (voorwaardelijk voor zover aan [eiser] Beheer geen vergoeding van schade toegewezen wordt) een bedrag van € 656.067,-, althans € 492.800,- als zijnde de schade van de man als gevolg van de arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en [eiser] Beheer;
- althans meer subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- op 12 april 2017 is via de derdengeldrekening van de notaris € 60.000 betaald;
- op 11 mei 2017 heeft [eiser] rechtstreeks € 386.799,82 aan de vrouw voldaan en
- op 19 maart 2018 is vanuit [eiseres] € 100.000 aan de vrouw voldaan onder de omschrijving “uitkering dividend”;
- op 4 april 2019 is vanuit [eiseres] € 100.000 aan de vrouw voldaan onder de omschrijving “Dividenduitkering”;
€ 1.000.000 van de € 1.600.000 aan de vrouw heeft betaald omdat zij toen een woning wilde kopen met een aankoopwaarde van € 700.000 à € 750.000. Voordat hij en de vrouw op 13 maart 2017 het gesprek met [gedaagde 2] hadden, had de vrouw een woning op het oog van
€ 200.000 à € 250.000. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij voorafgaand aan het gesprek met [gedaagde 2] tegen de vrouw gezegd heeft: “laten wij het gesprek met de advocaat maar even afwachten”. Toen hij tijdens het gesprek met [gedaagde 2] begreep dat hij over de in [eiseres] gereserveerde ondernemingswinsten moest gaan afrekenen met de vrouw, was hij daardoor
,bereid € 1.600.000 aan de vrouw te voldoen waarvan € 1.000.000 al snel, per mei 2017, omdat de vrouw ineens een duurdere woning op het oog had, zo verklaarde [eiser] ter zitting.
€ 1.600.000 te betalen en de fout van [gedaagde 2] althans het causale verband tussen de fout van [gedaagde 2] en de bereidheid van [eiser] een geldbedrag aan de vrouw ter beschikking te stellen om een woning van € 700.000 à € 750.000 te kunnen aankopen of te financieren.
- [eiser] wilde, nadat de vrouw [gedaagde 2] had benaderd, daarbij aansluiten en [gedaagde 2] inschakelen als gezamenlijke advocaat. Er bestond bij hem dus de wil om er gezamenlijk met de vrouw uit te komen;
- het ligt daarmee, de fout van [gedaagde 2] weggedacht, voor de hand dat [eiser] bereid was bij een gezamenlijke advocaat (-mediator) met de vrouw over gezamenlijke oplossingen in het kader van hun echtscheiding te praten;
- [eiser] laat in zijn e-mails zien dat hij snel en praktisch wil - en kan - schakelen. Daarmee ligt een eenzijdige procedure bij de rechtbank minder voor de hand. Het ligt meer voor de hand dat partijen waren gekomen tot het maken en vastleggen van gezamenlijke oplossingen bij één advocaat (-mediator);
- ook een andere gezamenlijke advocaat (-mediator) was vanuit de gezamenlijke belangen met beide echtgenoten gaan zoeken naar door hen beiden gedragen oplossingen en was zeer waarschijnlijk tot gezamenlijke afspraken gekomen;
- veelal wordt het als een gezamenlijk belang gezien om de andere ex-echtgenoot goed verzorgd - lees: met passende woonruimte - achter te laten, zeker als er gezamenlijke minderjarige kinderen zijn en/of voldoende financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt.
- de tenzij-clausule in de huwelijksvoorwaarden geeft de ruimte aan partijen om te corrigeren als het inkomensbegrip in de verhouding tussen partijen onredelijk en onbillijk uitpakt en geeft daarmee (ook fiscale) ruimte om te zoeken naar oplossingen die passen binnen de invulling van die gezamenlijke belangen;
- [eiser] was directeur grootaandeelhouder van een onderneming met zoals door hemzelf gesteld een waarde van € 10.000.000;
- met een vermogen in de onderneming van € 10.000.000 was de financiële ruimte er om passende woonruimte voor de vrouw te financieren;
- [eiser] heeft ter zitting bevestigd dat hij deze woning passend vond, het was een geschikte woning voor de vrouw en de kinderen en dichtbij hem - in dezelfde straat als waar hij woont.
nietaan als voor vergoeding in aanmerking komende schade.
€ 1.500.000 zou zijn toegescheiden aan de man maar voor € 1.275.000, conform het taxatierapport van augustus 2017. [gedaagde partij] betwist dat van deze taxatiewaarde moet worden uitgegaan.
- de loods aan [adres 1] ;
- het appartement aan [adres 2] ;
- de vakantiewoning aan [adres 3] (voor de helft eigendom van [eiser] en voor helft eigendom van zijn vader).
- de wettelijke rente over € 43.000. Deze post wijst de rechtbank af omdat ook de aanschafkosten van de auto niet als schade voor vergoeding in aanmerking komen, zie hiervoor onder 3.19 en 3.20;
- een contractuele rente van 2,5 % per jaar over € 1.000.000; over € 60.000 samengesteld berekend vanaf 12 april 2017 tot en met 31 december 2021 op € 7.426,33, over € 940.000 samengesteld berekend vanaf 11 mei 2017 tot en met 31 december 20121 op € 114.284,96 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.211.711,29 van 1 januari 2022 tot en met 1 januari 2024, berekend op € 79.932,50;
- de wettelijke rente over € 100.000 vanaf 19 maart 2018 tot en met 1 januari 2024, berekend op € 15.499,79;
- een contractuele rente van 2,5 % per jaar over de € 100.000 die [eiseres] op 4 april 2019 heeft uitgekeerd aan de vrouw onder de omschrijving “Dividenduitkering”; van 4 april 2019 tot en met 31 december 2021 samengesteld berekend op € 7.0277,02 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 107.027,02 van 1 januari 2022 tot en met 1 januari 2024, berekend op € 7.626,68;
- een contractuele rente van 2,5 % per jaar over de € 100.000 die [eiseres] op 13 november 2020 heeft uitgekeerd aan de vrouw onder de omschrijving “Uitkering cf. overeenkomst” van 13 november 2020 tot en met 31 december 2021, samengesteld berekend op € 2.850,11 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 102.850,11 van 1 januari 2022 tot en met 1 januari 2024, berekend op € 7.329,04;
- de wettelijke rente over € 300.000, het bedrag dat nog niet voldaan is aan de vrouw en dat voldaan had moeten zijn per respectievelijk 1 maart 2021, 1 maart 2022 en 1 maart 2023, steeds per keer (over) € 100.000, zijnde een totaalbedrag van € 20.120,10.
€ 700.000. Vast staat dat [eiser] hiertoe geld heeft geleend van [eiseres] . De rechtbank overweegt dat [eiser] ook zonder de beroepsfout hiervoor het geld zou hebben geleend van zijn holding. De rente over € 700.000 is daarmee geen schade. Daarmee gaat dit bedrag van € 700.000 - voor de berekening van verschuldigde rente als schade - af van het bedrag van € 1.600.000. Zijn schade, bestaande uit contractuele en of wettelijke rente, kan dus slechts berekend worden over € 900.000.
€ 102.126,98 + € 7.426,33) vanaf 1 januari 2022 tot en met 1 januari 2024 is dit
€ 70.944,79. Daarmee komt de renteschade op € 180.489,10 (€ 7.426,33 + € 102.126,98 +
€ 70.944,79)
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
4.De beslissing
;