ECLI:NL:RBROT:2024:4975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/10/663707 / HA ZA 23-694
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en afwikkeling van de gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De partijen waren met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en hebben in 2019 de echtscheiding aangevraagd. De rechtbank heeft de partijen veroordeeld om de gemeenschap van goederen af te wikkelen en hen naar de notaris gestuurd voor de verdere afhandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de waardering van de gemeenschap de datum van daadwerkelijke verdeling is, en niet de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen volledige draagplicht voor bepaalde schulden van de man op de vrouw rust, op basis van artikel 1:100 lid 2 BW, en dat de vrouw slechts een kwart van de waarde van de woning en de hypotheekschuld moet dragen. De rechtbank heeft de verdeling van activa en passiva tussen de partijen uiteengezet en bepaald dat de kosten van de notaris en taxateurs door beide partijen gedeeld moeten worden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663707 / HA ZA 23-694
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Etten-Leur,
eiser,
advocaat mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • de akte wijziging eis van de man;
  • de akte overleggen producties van de man, met producties 13 tot en met 21;
  • de akte overlegging producties van de vrouw, met producties 6 tot en met 12;
  • de mondelinge behandeling van 21 maart 2024;
  • de akte van de man voor de rol van 17 april 2024, met producties 22 tot en met 26;
  • de akte van de vrouw voor de rol van 1 mei 2024, met producties 13A, 13 B, 14 en 15.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum], in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 18 november 2019 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Op 17 maart 2020 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam.
2.2.
De rechtbank heeft in de beschikking van 18 november 2019 de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b. BW de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum is waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 6 februari 2019.
2.3.
De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking.
2.4.
Het gerechtshof heeft bij beschikking van 10 maart 2021 de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betrof en heeft partijen gelast om over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof heeft daarbij overwogen dat de omvang en de samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap per peildatum 6 februari 2019 niet was vast te stellen omdat onduidelijk was welke boedelbestanddelen tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoren.
2.5.
Partijen hebben na de beschikking van het hof geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap. De man vordert daarom dat dat rechtbank nu, in deze procedure, de verdeling vaststelt.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert -uitvoerbaar bij voorraad en na eisvermindering:
“I. primair de verdeling vast te stellen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
tussen eiser en gedaagde, overeenkomstig het door eiser gedane voorstel tot verdeling,
zoals opgenomen in alinea 19 tot en met 25 van deze dagvaarding en subsidiair de wijze
van verdeling vast te stellen conform de door eiser voorgestane wijze;
II. gedaagde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een
bedrag van € 482.648,03 met de bepaling dat gedaagde de wettelijke rente over dit
bedrag verschuldigd is vanaf de dag der dagvaarding, subsidiair vanaf acht dagen na
betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
III. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, met de bepaling dat gedaagde
de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf acht dagen na betekening
van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.”
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

overeenstemming

4.1.
Partijen zijn het eens of zijn het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling alsnog eens geworden over de volgende onderwerpen:
-
kleding en lijfgoederen
4.2.
Aan de man worden zijn kleding en lijfgoederen toegedeeld, zonder verrekening en aan de vrouw worden haar kleding en lijfgoederen worden toegedeeld, zonder verrekening.
-
banksaldi
4.3.
Ieder behoudt de op zijn of haar naam gestelde bankrekeningen met saldi. Partijen zullen de saldi onderling verrekenen per datum indiening echtscheidingsverzoek, 6 februari 2019.
-
inboedel
4.4.
Terzake van de inboedelgoederen heeft al een definitieve verdeling plaatsgevonden: ieder behoudt wat hij of zij thans aan inboedelgoederen onder zich heeft, zonder verrekening.
-
auto’s
4.5.
De BMW wordt aan de man toegedeeld, tegen een waarde van € 3.200De verkoopopbrengst van de Mercedes, de € 16.000 die de man heeft ontvangen, komt voor de helft toe aan de vrouw. De rechtbank neemt ook dit op onder de beslissing.
-
erfenis moeder man
4.6.
De erfenis die de man van zijn overleden moeder heeft ontvangen komt alleen aan hem toe, vanwege de uitsluitingsclausule in haar testament (inhoudende, kort gezegd, een ouderlijke boedelverdeling). Ook de revenuen van de nalatenschap vallen onder de uitsluitingsclausule. De gelden uit deze nalatenschap zijn op 9 november 2015 gestort op de rekening van de man bij de Rabobank onder nummer NL63 RABO 0128 2154 61 (zie productie 19, bladnummer 2, “Erfdeel moeder en vader. Finale afrekening”). De storting bedroeg € 27.741. Deze post maakt dus geen deel uit van de te verdelen gemeenschap.
-
certificaten Stak
4.7.
De man heeft ten tijde van de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat de certificaten van Stak niet meer in de verdeling betrokken hoeven te worden en heeft zijn vordering op dit onderdeel ingetrokken. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal daarom niet meer oordelen over de toedeling van deze certificaten.
nog te beslissen zaken
4.8.
Over andere zaken zijn partijen het niet eens geworden en zal de rechtbank hierna beslissen.
peildatum waardering
4.9.
Partijen zijn het niet eens over de peildatum voor de waardering. Volgens de man dient te worden uitgegaan van 6 februari 2019, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van de datum van feitelijke verdeling.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gerechtshof heeft niet (zelf) de wijze van verdeling vastgesteld als bedoeld in artikel 3:185 BW; het hof heeft partijen gelast om over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Daarmee is nog geen verdeling tot stand gekomen en daarmee ook geen peildatum (van de verdeling). De verdeling dient dus nog plaats te vinden - met als peildatum voor de waardering de datum van daadwerkelijke verdeling. De man heeft weliswaar voor wat betreft de woning in Etten-Leur gesteld dat hij alleen de kosten betaalde en betaalt maar daartegenover staat dat hij ook al die tijd het alleengebruik van deze woning heeft gehad, terwijl hij geen gebruiksvergoeding verschuldigd is (geweest) aan de vrouw. De man heeft hiermee en ook voor het overige geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, een afwijking van deze peildatum rechtvaardigen.
activa
-
de woning te Etten-Leur
4.11.
De woning wordt (alleen) bewoond door de man en de man wenst de woning toegedeeld te krijgen. De vrouw heeft te kennen gegeven hiermee te kunnen instemmen, zodat de rechtbank op deze wijze zal beslissen.
De woning valt voor de helft in de ontbonden gemeenschap van goederen en de vrouw heeft daarmee recht op een/vierde deel van de waarde van de woning. De rechtbank licht dit toe. De woning was eerder eigendom van de man en zijn vorige echtgenote, met wie hij in gemeenschap van goederen was gehuwd. Zij is overleden in 1997. De man is voor de helft rechthebbende op grond van die ontbonden gemeenschap van goederen (deel 1, eerste helft) en voor de andere helft op grond zijn verkrijging uit erfrecht (deel 2, tweede helft). Zijn overleden vrouw had een testament (ouderlijke boedelverdeling) met een uitsluitingsclausule en de man was de verkrijger. Het deel van het huis dat de man heeft verkregen uit de door het overlijden ontbonden gemeenschap van goederen, deel 1, is toen partijen in gemeenschap van goederen trouwden deel gaan uitmaken van hun gemeenschap van goederen. Deel 2, de tweede helft, is door de erfenis met uitsluitingsclausule alleen eigendom van de man (gebleven).
4.12.
Zoals hiervoor is overwogen dient de woning in de verdeling te worden betrokken tegen de waarde per de datum van de daadwerkelijke verdeling. De woning moet daarom alsnog worden getaxeerd. Partijen dienen daartoe gezamenlijk een makelaar/taxateur aan te stellen en moeten gezamenlijk de kosten betalen, ieder voor de helft. De man stelt taxateur [naam 1] voor en de vrouw kan daarmee instemmen, zo blijkt uit de laatste aktes. De taxateur zal bij die taxatie rekening moeten houden met de investeringen die de man in de woning heeft gedaan nadat partijen zijn gescheiden. De man heeft daartoe stukken overgelegd als productie 16. Het feit dat de man een bedrag van € 70.262,17 in de woning heeft geïnvesteerd, betekent nóch dat de waarde van de woning daarmee is gestegen, nóch dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man verschuldigd is. De taxateur moet worden verzocht de waardevermeerdering als gevolg van die investeringen te waarderen. Het bedrag waarmee de waarde van de woning is gestegen als gevolg van die investeringen, komt toe aan de man. Het daarna resterende bedrag dienen partijen te verdelen op de wijze als omschreven onder 4.11: drie/vierde voor de man en een/vierde voor de vrouw. De rechtbank zal op deze wijze beslissen.
- onroerende zaken in Bosnië
4.13.
De vrouw is samen met haar moeder en haar zus eigenaar van onroerende zaken in Bosnië. Het betreft een stuk grond en een woning. Het aandeel van de vrouw hierin, haar een/derde deel, valt in de gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd. De man heeft tegen toedeling van deze onroerende zaken - althans haar deel daarvan - aan de vrouw geen bezwaar, zodat de rechtbank op die wijze zal beslissen.
Van dit een/derde deel komt de man en de vrouw ieder de helft toe, qua waarde. Ook die onroerende zaken moeten worden getaxeerd tegen de waarde per datum nieuwe taxatie en het taxatierapport moet in het Nederlands worden vertaald door een beëdigd vertaler. De vrouw heeft als taxateur [naam 2] voorgesteld, in haar laatste akte. De rechtbank zal dit voorstel volgen, en niet het voorstel van de man (in zijn laatste akte) om de in Duitsland gevestigde [naam 3] als taxateur in te schakelen mede gelet op de daaraan verbonden (extra) kosten, vanwege diens plaats van vestiging. [naam 2] heeft de onroerende zaak volgens de vrouw eerder getaxeerd en is makelaar ter plaatse. Partijen dienen de kosten van de taxatie ieder voor de helft te voldoen. De rechtbank zal beslissen dat de man recht heeft op een/zesde deel van de waarde van deze onroerende zaken in Bosnië.
De vrouw heeft in haar laatste akte - waarin zij zich met betrekking tot deze onroerende zaken alleen nog mocht uitlaten over de in te schakelen taxateur - gesteld dat de woning niet valt in de gemeenschap van goederen aangezien omdat sprake was van een schenking met uitsluitingsclausule. Voor zover dit al uit haar productie 15 zou blijken dan is dit standpunt gelet op de status van het debat te laat naar voren gebracht, nu de man niet meer de gelegenheid gehad heeft hierop te reageren. De rechtbank laat het buiten beschouwing.
-
onroerende zaak Servië
4.14.
De onroerende zaak in Servië is eigendom van de vrouw en de man gezamenlijk en de man kan er mee instemmen dat deze aan de vrouw wordt toegedeeld. De rechtbank zal aldus beslissen. Ook deze onroerende zaak moet worden getaxeerd tegen de waarde per datum nieuwe taxatie en ook dit taxatierapport moet in het Nederlands worden vertaald door een beëdigd vertaler. De vrouw heeft als taxateur [naam 4] voorgesteld, in haar laatste akte. De man heeft geen andersluidend voorstel gedaan, op dit punt. De rechtbank zal het voorstel van de vrouw volgen. Ook van deze taxatie en van de vertaling hiervan dienen partijen ieder de helft van de kosten te voldoen. Partijen hebben ieder recht op de helft van de getaxeerde waarde. De rechtbank zal op die wijze beslissen.
-
lijfrente
4.15.
De man heeft een polis die is gebaseerd op polissen die hij eerder verkregen heeft uit de nalatenschap met uitsluitingsclausule van zijn overleden echtgenote. Net als bij de woning te Etten-Leur is de man voor de helft rechthebbende op grond van di ontbonden gemeenschap van goederen. Dat deel, de eerste helft, is vervolgens in de gemeenschap van goederen gevloeid waarin hij gehuwd is met de vrouw. Op de tweede helft is hij als enige rechthebbende omdat hij dit heeft verkregen uit de nalatenschap met uitsluitingsclausule. Daarmee heeft de vrouw dus recht op een/vierde deel van de waarde van de lijfrente.
4.16.
De man stelt zich op het standpunt dat de te verdelen waarde van de polis nihil is. Hij heeft € 95.600 gebruikt voor aankoop van een lijfrente (zie productie 17: “In 2018 is aan waarde onttrokken”) - met uitkeringen aan hemzelf. De looptijd van die uitkeringen is voorbij en het geld is op: er resteert niets meer te verrekenen met de vrouw, zo stelt hij. De vrouw heeft bovendien al geprofiteerd van de lijfrente-uitkeringen omdat de partneralimentatie daarop gebaseerd was. De vrouw is het hiermee niet eens, de polis had in 2017 een waarde van € 215.775,62 en er moet een gedegen waardebepaling plaatsvinden.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. De waarde van de polis was per 1 januari 2018
€ 217.961 (productie 17, blad 4) en de man heeft daar op enig moment in 2018 € 95.600 aan onttrokken, ten behoeve van de aankoop van een lijfrente met uitkeringen aan hemzelf. Per 31 december 2018 en na de onttrekking van die € 95.600 bedroeg het saldo van de polis volgens opgave van de verzekeraar € 108.721,56. Er resteerde toen dus nog ongeveer de helft van de eerdere waarde van de polis. De polis valt volgens de man onder de uitsluitingsclausule (testament overleden echtgenote) maar dat beslaat naar het oordeel van de rechtbank slechts de helft. De rechtbank gaat er vanuit dat de € 95.600 die de man aan zichzelf heeft laten uitkeren het deel is dat onder de uitsluitingsclausule valt en dat de andere helft in de gemeenschap van goederen met de vrouw valt. Van die andere helft, het overgebleven deel onderaan de opgave van de verzekeraar per 31 december 2018, heeft de vrouw recht op de helft van de waarde.
Omdat partijen per 6 februari 2019 geen waardebepaling hebben overgelegd gaat de rechtbank ervan uit dat die niet beschikbaar is en wordt aangesloten bij de waardebepaling per 31 december 2018, zijnde € 108.721,56. De vrouw heeft recht op de helft van dit bedrag, zijnde € 54.360,78.
passiva
-
hypotheekschuld
4.18.
Op naam van de man is bij de Rabobank een drietal hypothecaire geldleningen gesteld die totaal optellen tot € 500.000. Het onderpand is de woning te Etten-Leur. Ten tijde van de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat alleen de man hoofdelijk aansprakelijk is voor deze hypotheekschuld. De man heeft daarom zijn vordering dat de vrouw moet worden ontslagen uit de hoofdelijke verplichtingen ingetrokken, aangezien de vrouw geen medeschuldenaar is. De man stelt dat de vrouw deze schuld voor de helft moet dragen. De vrouw vindt dat zij niet gehouden is om op die wijze bij te dragen. De woning valt maar voor de helft in de gemeenschap van goederen en zij kan daarom niet gehouden zijn voor de helft bij te dragen in de hypotheekschuld. Daarbij: deze schuld was ook al geheel of grotendeels afgelost ten tijde van het aangaan van het huwelijk van partijen, zo stelt de vrouw.
4.19.
Uit de successie aangifte na het overlijden van zijn eerste echtgenote, blijkt dat hypotheekschuld van de man toen NLG 352.000 (€ 158.823,08) bedroeg. De man heeft betoogd dat de hypotheekschuld van € 500.000 in de gemeenschap van goederen met de vrouw valt en voor de helft door haar moet worden gedragen omdat de lening met dat bedrag van latere datum is en het bedrag gebruikt is voor zakelijke transacties aan zijn kant en voor investeringen in de woning in Etten-Leur, tijdens het huwelijk. Zo is er een serre aangebouwd, is er geïnvesteerd in een nieuwe badkamer en is het rieten dak van de garage vernieuwd.
4.20.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken onderdeel uitmakend van productie 16 blijkt dat het rieten dak van de garage is vernieuwd in 2000. Dit was ná de echtscheiding van partijen. Aangaande investeringen in de woning van na de echtscheiding verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder 4.12: de man heeft deze kosten betaald en het bedrag waarmee de waarde van de woning is gestegen als gevolg van die investeringen, komt toe aan de man. Het zou dan in strijd zijn met de redelijk en billijkheid wanneer deze investeringen aan de kostenkant alsnog mede voor rekening van de vrouw zouden komen.
Bovendien heeft de man in zijn laatste akte te kennen gegeven dat slechts eenmaal een bedrag van € 10.000 van de hypotheek ten goede is gekomen aan een bouwdepot, welk bedrag daarna ook weer is afgelost, zodat geen rekening gehouden hoeft te worden met onderhoudswerkzaamheden uit extra hypotheekgelden. Weliswaar heeft de vrouw hier nog niet op kunnen reageren maar dit, nieuwe, argument van de man werkt niet in haar nadeel.
4.21.
Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft de man te kennen gegeven stukken te willen overleggen die inzicht geven in de stand van de oude hypotheekschuld bij het aangaan van de nieuwe hypotheekschuld van € 500.000. De man heeft bij zijn laatste akte nadere stukken overgelegd. Uit die stukken blijkt het volgende:
  • op de bijlage bij de aangifte Inkomstenbelasting 1998 (productie 22) staan drie (hypotheek)schulden opgenomen: bij MNF bank voor NLG 290.000, bij Interbank voor
  • op 13 en 20 november 2003 bedroeg de hypotheekschuld € 317.646, en deze liep toen bij de ABN Amro bank (productie 23);
  • op 20 november 2003 is een nieuwe hypotheek aangegaan bij de Rabobank voor
De man stelt dat hij per 8 maart 2006 nog twee extra hypotheekleningen heeft afgesloten van € 20.000 en € 41.000, waarmee de hypotheekschuld € 510.000 is gaan bedragen waarvan hij daarna € 10.000 heeft afgelost. Hij stelt daarbij als nieuw argument dat slechts de helft van de hypotheekschuld die bestond op het moment dat zijn eerste echtgenote overleed, in de gemeenschap van goederen valt die nu verdeeld moet worden. Het gaat volgens hem dan om NLG 352.000, zijnde € 150.000 en daar de helft van is € 75.000 [Rb: dit moet zijn € 159.730,63 en de helft daarvan is € 79.865,31]. Van de huidige hypotheekschuld van € 500.000 moet deze € 75.000 worden afgetrokken, zodat resteert om mee te nemen in de gemeenschap € 425.000, volgens de man.
De vrouw heeft op deze stukken en stellingen gereageerd in haar laatste akte.
Daarin betwist zij de stellingen van de man. De man heeft de nalatenschap van zijn overleden eerdere echtgenote geheel vergokt en opgemaakt en is (daartoe) tegelijk extra hypotheekleningen aangegaan. Er is (daarom) geen afgescheiden vermogen meer en de volledige waarde van de woning valt daarmee in de boedel.
4.22.
De rechtbank overweegt als volgt: los van het feit dat de rekensom niet klopt - het bedrag van de hypotheekschuld was ten tijde van het overlijden van de eerste echtgenote ad NLG 519.000 in plaats van NLG 352.000 - komt de man in zijn akte met nieuwe argumenten waarvoor geen plaats meer is: het debat is na de zitting gesloten. Daar komt nog bij dat onduidelijk is waaraan de man de respectieve (hypothecaire) geldleningen heeft besteed, hetgeen sowieso van belang is en te meer gelet op de argumenten van de vrouw.
De totale hypotheekschuld was ten tijde van de peildatum € 500.000. De man geeft twee verschillende redenen voor de aflossing van € 10.000 – (zie r.o. 4.20) maar gaat ervan uit dat het om één aflossing van € 10.000 gaat.
De rechtbank is van oordeel dat er hier geen volledige draagplicht op de vrouw rust. Artikel 1:100 lid 2 BW bepaalt dat voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen niet toereikend zijn om de schulden daarvan te voldoen, deze gedragen worden door beide echtgenoten, ieder voor de helft, tenzij uit de redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit. De rechtbank beoordeelt het hier als strijdig met de redelijkheid en billijkheid, gezien de aard van deze schuld en het feit dat de man geen goede verantwoording heeft afgelegd van de besteding van de uit de kredieten verkregen gelden, wanneer deze schuld voor de helft door de vrouw moet worden gedragen. Nu aan haar slechts een/vierde deel toekomt van de waarde van de woning, acht de rechtbank een draagkracht aan de passivakant van eveneens een/vierde deel redelijk en aanvaardbaar. Het gaat dan om een bedrag aan de zijde van de vrouw van € 125.000 (een/vierde deel van € 500.000).
-
vordering curator
4.23.
De man stelt dat de Belgische curator een vordering op hem heeft vanwege het faillissement van [naam bedrijf], waarvan hij vennoot was, ter hoogte van
€ 538.481,5 en dat deze schuld op grond van de ontbonden gemeenschap van goederen ook voor de helft moet worden gedragen door de vrouw. De vrouw heeft immers meegeprofiteerd van zijn maandelijkse salaris uit deze N.V. De vrouw voert als verweer dat de schuld pas is ontstaan door de uitspraak van de ondernemingsrechtbank Antwerpen van 24 maart 2021 en dus dateert van nà de echtscheiding en dat er twee medevennoten waren naast de man die ook ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn, en op wie de man regres kan nemen. De vordering wordt bovendien niet opgeëist.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat er hier geen draagplicht op de vrouw rust. Artikel 1:100 lid 2 BW bepaalt dat voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen niet toereikend zijn om de schulden daarvan te voldoen, deze gedragen worden door beide echtgenoten, ieder voor de helft, tenzij uit de redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit. De rechtbank beoordeelt het hier eveneens als strijdig met de redelijkheid en billijkheid, gezien de aard van deze schuld, wanneer deze schuld voor de helft door de vrouw moet worden gedragen. De vrouw heeft immers geen enkele bemoeienis gehad met de ondernemingsactiviteiten van de man en zij heeft ook nauwelijks meegeprofiteerd van zijn inkomsten uit de N.V. Zij heeft ter zitting meegedeeld en de man heeft niet betwist dat de zij gedurende hun huwelijkse samenleving, zo’n 3 à 4 jaar slechts zo’n € 250 per maand aan leefgeld vanuit het salaris van circa € 9.000 (per maand) van de man uit de N.V. ontving. De vrouw had geen enkele inzage in de uitgaven van de man. Daar komt nog bij dat de vordering ook is ingesteld tegen twee (oud) medevennoten van de man, die net als de man hoofdelijk aansprakelijk zijn en op wie hij een regresrecht heeft, mocht de vordering worden geïnd.
De rechtbank wijst deze vordering af.
-
vorderingen van de kinderen
4.25.
De man stelt dat zijn beide kinderen een vordering op hem hebben vanuit de nalatenschap van zijn voormalig echtgenote, hun moeder, en dat deze vorderingen eveneens in de gemeenschap van goederen met de vrouw vallen, waardoor de vrouw aan hem de helft van € 377.212,99 verschuldigd is.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt hierbij het volgende. Onder ten derde op pagina 4 van het testament van de overleden echtgenote van de man (productie 3 bij dagvaarding) staat dat al hetgeen uit de nalatenschap wordt verkregen niet valt in enige gemeenschap van goederen. Dat geldt dus ook voor de vorderingen die de twee kinderen op hun vader/de man hebben verkregen uit hoofde van het testament van hun moeder, zijnde (ieder) een vordering in contanten ten laste van de man. Deze vorderingen waren bovendien opeisbaar bij het hertrouwen van de man met de vrouw maar zijn toen niet opgeëist. Andere gronden voor opeisbaarheid van deze vorderingen doen zich nu niet voor (zoals -kort gezegd- faillissement van de man, surséance, bewind, of opname in een verpleeghuis). Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is een berekening van deze vorderingen met zes procent rente erbovenop besproken, uitkomend op totaal € 377.212.99 voor twee kinderen. Uit het door de man overgelegde testament van zijn overleden echtgenote (zie B onder 4. einde, pagina 5) blijkt echter dat die rente (ook) pas opeisbaar is bij zijn overlijden. Op de vraag ter zitting waarom hij deze niet-opeisbare vordering toch bij de vrouw heeft ingesteld, heeft de advocaat namens de man gezegd dat hij dit uit handen heeft gegeven aan zijn niet nader genoemde notaris en zijn fiscalist. Echter, nu deze personen hun werkzaamheden hebben verricht in opdracht van de man, is deze apert onjuiste uitkomst hiervan ook aan hem toe te rekenen.
De vorderingen worden afgewezen.
kosten makelaars etc.
4.27.
De man en de vrouw dienen ieder de helft van de kosten van de hiervoor genoemde makelaars/taxateurs en vertalers te voldoen.
resumé
4.28.
Het voorgaande resulteert in de volgende afwikkeling.
Aan de vrouw respectievelijk de man komen de volgende activa toe dan wel worden de volgende activa toegedeeld:
Activa vrouw Activa man
  • haar kleding en lijfgoederen - zijn kleding en lijfgoederen
  • saldi bankrekeningen op haar naam - saldi bankrekening op zijn naam
(de saldi dienen partijen onderling te verrekenen per 6 februari 2019)
  • € 1.600: helft waarde BMW - BMW ad € 3.200
  • € 8.000: helft verkoopopbrengst Mercedes - verkoopopbrengst Mercedes ad € 16.000
  • erfenis moeder (uitsluitingsclausule)
  • P.M. een/vierde deel taxatiewaarde woning - woning Etten-Leur
Etten-Leur na aftrek waardevermeerdering
als gevolg van door taxateur vastgestelde
investeringen door de man
([adres 1], kadastraal bekend [perceel],
grootte 98 are en 75 centiare)
- onroerende zaak Servië - P.M. helft taxatiewaarde onroerende
zaak Servië
- onroerende zaken Bosnië (
haar deel) - P.M. een/zesde deel taxatiewaarde
onroerende zaken Bosnië
- € 54.360,78 - € 54.360,78 - verzekeringspolis
De man en de vrouw zullen de passiva - ieder als eigen schulden - dragen als volgt:
Passiva man Passiva vrouw
  • de vordering van de curator -
  • de restant hypotheekschuld - € 125.000 van de hypotheekschuld
(na aftrek van het deel dat de vrouw dient
te dragen van € 125.000)
- de vorderingen van de kinderen -
van de man
(nalatenschap van hun moeder)
wettelijke rente
4.29.
De rente is pas verschuldigd indien één van partijen in het kader van de betaling van de overbedelingsvordering in verzuim is. Gezien het feit dat de onroerende zaken nog moeten worden getaxeerd, kan de rechtbank de overbedelings/onderbedelingsvorderingen nog niet vaststellen.
proceskosten gecompenseerd
4.30.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zien dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt partijen de gemeenschap van goederen af te wikkelen als hiervoor onder 4.28 bepaald en verstaat dat partijen zich ter zake de verdere afwikkeling en ten behoeve van de overdracht van de woning te Etten-Leur aan de [adres 1], kadastraal bekend [perceel], grootte 98 are en 75 centiare, te wenden tot een gezamenlijk aan te stellen notaris;
5.2.
wijst - als partijen niet onderling tot aanstelling van een notaris kunnen komen - als notaris aan: [naam 5] dan wel zijn kantoorgenoot [naam 6], kantoorhoudende aan het [adres 2] ([e-mailadres]),
5.3.
bepaalt dat de man gehouden is drie/vierde van de kosten van deze notaris te voldoen, en de vrouw een/vierde,
5.4.
beveelt beide partijen tevens medewerking te verlenen aan de levering van de overige in de verdeling betrokken goederen,
5.5.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten van de taxateurs en de vertalers te voldoen,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
3246/2294