ECLI:NL:RBROT:2024:4959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
10969341
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om werkgever te veroordelen tot betaling transitievergoeding aan werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een verzoekster en een verweerster. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. G.L. Gijsberts, heeft verzocht om veroordeling van de verweerster, vertegenwoordigd door mr. R.H. Steensma, tot betaling van een transitievergoeding van € 2.137,49 bruto. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 5 december 2023 van rechtswege geëindigd, en de verzoekster heeft recht op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst niet aansluitend is voortgezet. De verweerster heeft wel ander werk aangeboden, maar dit werd door de verzoekster niet aanvaard, wat niet kan worden gezien als een opzegging van haar kant. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om transitievergoeding tijdig is ingediend, en heeft de verweerster veroordeeld tot betaling van het gevraagde bedrag, evenals de proceskosten van in totaal € 1.036,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verweerster het bedrag onmiddellijk moet betalen, ook als zij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10969341 VZ VERZ 24-1989
datum uitspraak: 22 mei 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.L. Gijsberts,
tegen
[verweerster],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. R.H. Steensma.
De partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster], met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de mail en brief van [verweerster] met bijlagen 1 tot en met 3;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerster].
1.2.
Op 18 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met [verzoekster] en mr. Gijsberts en met [naam 1] (directeur grootaandeelhouder) en [naam 2] voor [verweerster], met mr. Steensma.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?

2.1.
Het verzoek van [verzoekster] gaat om veroordeling van [verweerster] tot betaling aan haar van € 2.137,49 bruto aan transitievergoeding.
Het verzoek om transitievergoeding wordt toegewezen
2.2.
Het verzoek wordt toegewezen omdat [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd is aan [verzoekster] op grond van artikel 7:673 lid 1, aanhef en onder a, sub 3, BW.
Daarin is bepaald dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd als de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. Deze situatie doet zich voor.
2.3.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is van rechtswege geëindigd op 5 december 2023. Dat is het gevolg geweest van de beëindiging van de detachering door het bedrijf waar [verzoekster] als Metaalbewerker te werk was gesteld in combinatie met het uitzendbeding [1] in de arbeidsovereenkomst (art. 2). Het einde is dus niet ingetreden doordat [verzoekster] de bedongen arbeid als Metaalbewerker niet langer wilde verrichten, maar is opgekomen aan de zijde van [verweerster].
2.4.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet aansluitend is voortgezet. Erkend is dat [verweerster] op 5 december 2023 wel ander werk aangeboden heeft, maar [verzoekster] heeft dat niet aanvaard. Het ging om schoonmaakwerk tegen een aanzienlijk lager loon. [verzoekster] heeft dat niet hoeven te accepteren. Daarvoor is geen grond. Het heeft er niet toe geleid [verzoekster] haar recht op transitievergoeding heeft prijsgegeven. Haar weigering kan niet gelijk worden gesteld met een opzegging op eigen initiatief van [verzoekster].
2.5.
Evenmin is gebleken van een beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. [verweerster] voert aan dat [verzoekster] kennelijk heeft berust in de beëindiging van het dienstverband, omdat zij daartegen niet is opgekomen, en dat dit het vermoeden schept van wederzijds goedvinden, maar verliest hierbij uit het oog dat de wijze waarop het dienstverband is geëindigd volgt uit de overeenkomst die partijen zijn aangegaan.
2.6.
Anders dan [verweerster] bij de zitting heeft betoogd, is het verzoek om transitievergoeding niet te laat gedaan, want het dienstverband is geëindigd op 5 december 2023 en het verzoek is ontvangen op 1 maart 2024, terwijl op grond van artikel 7:686a, lid 4, aanhef en onder b, BW hiervoor een termijn geldt van drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Misschien geldt in dit geval zelfs een termijn van twaalf maanden, gelet op het bepaalde in artikel 15 lid 8 van de CAO voor Uitzendkrachten als die cao en de huidige tekst tussen partijen geldt. Overigens is daarin ook bepaald dat de uitzendkracht op grond van artikel 7:673 BW recht kan hebben op een transitievergoeding.
2.7.
Aan transitievergoeding wordt toegewezen € 2.137,49 bruto. De hoogte van het bedrag is niet weersproken.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.8.
[verweerster] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster] vast op € 87,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.036,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van € 2.137,49 bruto aan transitievergoeding;
3.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster] worden vastgesteld op € 1.036,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Vgl. art. 7:691 lid 2 BW.