In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en het burgerlijk procesrecht, is de kantonrechter te Rotterdam geconfronteerd met een geschil over een huurwoning. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een huurwoning in [woonplaats], maar de kantonrechter heeft vastgesteld dat hij niet bevoegd is om deze zaak te behandelen. Volgens artikel 103 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is alleen de rechter binnen wiens rechtsgebied de woning gelegen is bevoegd. In dit geval ligt de huurwoning in Uden, wat betekent dat de kantonrechter te ’s Hertogenbosch bevoegd is.
De procedure begon met een dagvaarding op 11 december 2023, gevolgd door verschillende processtukken en een geplande zitting op 15 mei 2024, die echter niet doorging. Partijen hebben aangegeven geen overeenkomst te hebben gesloten die de bevoegdheid van de kantonrechter te Rotterdam zou kunnen vaststellen. Daarom heeft de kantonrechter besloten om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Oost Brabant, locatie ’s Hertogenbosch, voor verdere behandeling door de daar bevoegde kantonrechter.
In de beslissing heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen, waarbij hij opmerkt dat de aktes van partijen niet beoordeeld worden in het licht van deze onbevoegdheid. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A. Lablans op 17 mei 2024.