2.3.Over de (vermeende) tekortkomingen wordt anders gedacht en er wordt, ook tezamen genomen, ander gewicht aan toegekend dan Patrimonium doet. Het gaat om het volgende, waarop Patrimonium haar eis baseert:
niet naleving van de verplichting het hoofdverblijf in de woning te hebben;
het in gebruik geven van (een deel van) de woning aan de dochter, de vriend van dochter en de kleinzoon van [gedaagde], zonder toestemming van Patrimonium en zonder daar zelf hoofdverblijf te hebben;
het veroorzaken van overlast en hinder voor omwonenden door de dochter van [gedaagde] en haar kleinzoon.
Bij a) Hoofdverblijf in de woning?
2.3.1.Vastgesteld wordt dat [gedaagde] de op haar rustende verbintenis om haar hoofdverblijf te hebben in de door haar gehuurde woonruimte in het [adres] niet is nagekomen. De enkele omstandigheid dat zij ruim negen maanden (van 5-12-2022 tot 18-9-2023) in Suriname heeft verbleven, is voldoende om deze conclusie te kunnen trekken.
2.3.2.Het niet hebben van het hoofdverblijf in de woonruimte is in strijd met de huurovereenkomst (artikel 12 van de Algemene huurvoorwaarden) en beschouwt Patrimonium ook als niet goed huurderschap (artikel 7:213 BW). Zij kan dit aan [gedaagde] tegenwerpen. Patrimonium heeft er namelijk belang bij dat door haar verhuurde woningen bewoond worden. Zij heeft er ook belang bij om de huurovereenkomst te beëindigen als de woonruimte niet bewoond wordt door haar huurder, zodat zij het aan een ander kan verhuren.
2.3.3.Toch vindt de kantonrechter dat ontbinding van de huurovereenkomst vanwege deze tekortkoming in dit geval niet kan. Ter toelichting het volgende.
2.3.4.[gedaagde] heeft samen met haar echtgenoot de huurovereenkomst gesloten op
13 september 2018 met (de rechtsvoorganger van) Patrimonium. Het gehuurde betreft een
3-kamer etagewoning, met twee slaapkamers, in de vrije sector, en is bestemd om te worden gebruikt als woonruimte voor de huurder en de leden van diens huishouden. De woonruimte maakt deel uit van een gebouw met meerdere woonlagen en is gelegen op de tweede verdieping. [gedaagde] en haar echtgenoot zijn er gaan wonen met hun dochter [naam 2], toen 21 jaar oud, wat destijds al is meegedeeld en is toegestaan. [gedaagde] en haar dochter wonen er nog steeds. Haar dochter heeft inmiddels een zoon van twee jaar oud, die bij hen woont. De echtgenoot van [gedaagde] woont sinds 2021 in Suriname, is op
15 september 2022 uitgeschreven uit het bevolkingsregister, en heeft de huur opgezegd. De huurovereenkomst met hem is geëindigd op 23 augustus 2023.
2.3.5.[gedaagde] heeft, anders dan haar echtgenoot, niet te kennen gegeven de huurovereenkomst te willen beëindigen. Integendeel, zij verzet zich hiertegen. Na haar terugkeer in Nederland heeft zij haar hoofdverblijf in de van Patrimonium gehuurde woonruimte hervat. Dat maakt de tekortkoming niet ongedaan, maar nuanceert de situatie wel. De omstandigheid dat tijdens de maanden van afwezigheid van [gedaagde] haar dochter en kleinzoon in de woonruimte zijn blijven wonen, maakt dat voormelde belangen van Patrimonium in deze zaak minder in het gedrang zijn gekomen. Er heeft niet een derde zonder toestemming in de woonruimte gewoond. Van leegstand is ook geen sprake geweest.
Bij b) In gebruik geven woonruimte?
2.3.6.Dit kan [gedaagde] niet met succes worden tegengeworpen, want vaststaat dat haar dochter deel uitmaakte van het gezinshuishouden van [gedaagde] en haar echtgenoot voordat de woonruimte werd betrokken. Het is toegestaan dat haar dochter bij hen bleef wonen in de woonruimte. De komst van de kleinzoon van [gedaagde] heeft hierin geen verandering gebracht. Dat de vriend van haar dochter in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft, is betwist. Aangevoerd is dat de dochter van [gedaagde] en haar vriend pas één jaar een relatie hebben en dat geen moment sprake is geweest van een gezamenlijk huishouden van hen beiden in de woonruimte. Dat die situatie zich wel voordoet, blijkt nergens uit. Niet staat vast dat Patrimonium ongewild een nieuwe gebruiker opgedrongen heeft gekregen. Daarbij is van betekenis dat [gedaagde] onderbouwd aangevoerd heeft dat haar dochter al geruime tijd op zoek is naar woonruimte elders. Dat de dochter en kleinzoon in de woonruimte hebben gewoond gedurende de periode waarin [gedaagde] niet daar haar hoofdverblijf heeft gehad, levert geen tekortkoming op.
2.3.7.Vastgesteld wordt dat [gedaagde] de op haar rustende verbintenis om geen overlast of hinder te veroorzaken aan omwonenden niet is nagekomen. Die verbintenis geldt ook voor huisgenoten of derden die zich met haar toestemming in de woonruimte bevinden (artikel 13 lid 4 van de Algemene huurvoorwaarden). Patrimonium heeft onderbouwd gesteld dat de dochter en kleinzoon van [gedaagde] overlast veroorzaken aan de benedenburen, die wonen in de woonruimte direct gelegen onder de woonruimte van [gedaagde]. Uit de stukken komt naar voren dat daarover herhaaldelijk is geklaagd. Het gaat om geluidsoverlast, zoals geklop, gebonk, gestommel, geluid van dingen die op de vloer vallen en van de kleinzoon van [gedaagde] die door de woonruimte rent en huilt, en om hard stemgeluid, ook in de avond en de nacht. Patrimonium heeft hiernaar onderzoek laten verrichten door middel van een duurmeting in de woonruimte van de benedenburen in de periode van 30 mei tot 13 juni 2023. Gemeten is dat van 30 mei tot en met 5 juni sprake is geweest van 26 momenten waarop de ervaren geluidsoverlast de gestelde grenswaarde overschreed. Na 5 juni zijn dergelijke metingen niet meer gedaan, wat steun biedt voor het standpunt van Patrimonium dat de overlast afkomstig is uit de woonruimte van [gedaagde], want op 5 juni is haar dochter voor een vakantie naar Suriname gegaan, waardoor de overlast kennelijk is gestopt. Het aangevoerde door [gedaagde] geeft geen reden om aan deze bevindingen te twijfelen. Van haar kant zijn geen stukken in het geding gebracht, afkomstig van een bron die zich wat betreft deskundigheid kan meten met het door Patrimonium ingeschakelde bureau, die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden dan dat er sprake is van geluidsoverlast vanuit de woonruimte van [gedaagde].
2.3.8.Deze overlast kan [gedaagde] worden tegengeworpen. Echter, onderkend wordt dat, anders dan in de dagvaarding is vermeld, het gebouw geen 55+complex was toen [gedaagde] er ging wonen, want pas na de overname van Vestia is Patrimonium het gebouw op die manier gaan exploiteren. Dat neemt niet weg dat geluidsgrenzen zijn overschreden. Daarbij wordt wel de kanttekening geplaatst dat het vooral leefgeluid betreft, dat niet per se overlast gevend hoeft te zijn en buren dan van elkaar hebben te dulden, en niet het soort geluid dat men niet hoeft te tolereren, zoals frequent geschreeuw, blaffende honden of harde muziek. In dit geval is met name problematisch dat de overlast zich voordoet op tijdstippen in de late avond en de nacht en andere bewoners ervan uitgaan dat het een 55+ complex is. Weliswaar gaat het om momenten en niet om permanente overlast, en is geen sprake van extreme overschrijdingen van de grenswaarden, blijkens het onderzoek dat Patrimonium heeft laten verrichten, maar toch is zoiets storend. Het kan de (nacht)rust belemmeren en daarover wordt ook geklaagd door de benedenburen. Om begrijpelijke redenen trekt Patrimonium zich deze klachten aan, want de benedenburen moet het rustig woongenot worden geboden. Hieraan moet dus iets worden gedaan, maar een ontbinding van de huurovereenkomst is te ingrijpend.