ECLI:NL:RBROT:2024:4949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
10/750085-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van de invoer van 2350 kilogram cocaïne en bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilogram cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de invoer van cocaïne, heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van 2350 kilogram cocaïne, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte pas na de inbeslagname van de cocaïne betrokken was bij de container. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van deze partij cocaïne, aangezien de handelingen van de verdachte na de inbeslagname plaatsvonden.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilogram cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank baseerde deze beslissing op verschillende bewijsmiddelen, waaronder versleutelde berichten en observaties die de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en de voorbereidingshandelingen aantoonden. De verdachte had een actieve rol in de logistieke keten en was betrokken bij het ophalen van de container met cocaïne.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die een gevaar voor de volksgezondheid vormen en bijgedragen hebben aan de internationale drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750085-21
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 14, 19, 22 en 28 maart en 8, 10 en 11 april 2024. Het onderzoek is gesloten op 28 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
- feit 1: deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de Opiumwet;
  • feit 2: medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van 665 kilogram cocaïne (zaaksdossier Madhu B);
  • feit 3: medeplegen van de invoer van 2.350 kilogram cocaïne (zaaksdossier Kwakel).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen alarmpistool.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 3: zaaksdossier Kwakel)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde medeplegen van de invoer van 2.350 kilogram cocaïne wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdachte heeft een rol gehad bij de invoer van de cocaïne die van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Er is in de chats tussen de medeverdachten over de verdachte gesproken als de chauffeur en hij is degene die zich uiteindelijk op
14 december 2020 heeft gemeld om de container op te halen. De medeverdachte
[medeverdachte 1] heeft over de verdachte gezegd dat hij hem vertrouwt, omdat de verdachte “al duizenden kilo’s het terrein heeft afgereden”. Op de tablet die aan de verdachte wordt toegeschreven, zijn stukken aangetroffen waaruit blijkt dat hij een exportcertificaat in bezit heeft waarop de bewuste container wordt genoemd.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 13 december 2020 arriveerde vanuit Chili het motorschip “[naam schip 1]” bij de APM Terminal in de haven van Rotterdam op Maasvlakte II. Aan boord bevonden zich vier containers geladen met bananen en bestemd voor [naam bedrijf 1], gevestigd in Vlissingen. In één van deze containers, met nummer [containernummer 1], zijn bij een röntgenscan 1.971 pakketten aangetroffen met daarin steeds één kilogram cocaïne en
80 pakketten met daarin steeds vijf kilogram cocaïne. In totaal is 2.350 kilogram cocaïne in beslag genomen. De verdovende middelen zijn diezelfde dag (1 december 2020) uit de container gehaald en vernietigd. Aan de verdachte is tenlastegelegd het medeplegen van de invoer van deze partij verdovende middelen.
In zijn arresten van 17 maart 1998 en 15 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300, bekend als de zogenoemde kokosnootjurisprudentie) heeft de Hoge Raad bepaald dat handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot bewijs van de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. Vast staat dat de volledige hoeveelheid cocaïne die in de container zat op 13 december 2020 om ongeveer 16:00 uur in beslag is genomen en dat er geen verdovende middelen zijn teruggeplaatst. De verdachte kan eerst per 14 december 2020 in verband worden gebracht met de container. Op die dag deelt de medeverdachte [medeverdachte 1] in een groepschat een foto van een WhatsAppgesprek dat met de verdachte lijkt te zijn gevoerd. Diezelfde avond heeft de verdachte de container opgehaald en naar een loods in Den Haag gereden. Deze handelingen van de verdachte kunnen niet strekken tot het bewijs van de verlengde invoer van de cocaïne, nu deze hebben plaats gevonden na de inbeslagname. Er zijn voorts geen andere bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte eerder betrokkenheid heeft gehad bij de invoer of het transport van deze container.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2: zaaksdossier Madhu B)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Om het aanwezig hebben van verdovende middelen wettig en overtuigend bewezen te kunnen achten is het noodzakelijk dat de verdachte wetenschap van het bestaan van en beschikkingsmacht over de cocaïne heeft gehad. Ook dient het opzet van de verdachte gericht te zijn geweest op de invoer van de verdovende middelen. Er is geen bewijs dat de verdachte in het kader van de voorbereiding concrete handelingen heeft verricht. De medeverdachten hebben via de applicatie Sky-ECC met elkaar gesproken over zaken die gerelateerd lijken te zijn aan de invoer van verdovende middelen. De verdachte heeft echter niet deelgenomen aan die gesprekken. Hij beschikte immers niet over een Sky-ECC account.
De verdachte was weliswaar aanwezig in Barendrecht tijdens een bijeenkomst met de medeverdachten, maar het is niet duidelijk wat daar is besproken. Ook het feit dat zijn tablet bij één van de medeverdachten is aangetroffen zegt niets over de betrokkenheid van de verdachte. Hij leende zijn tablet immers vaker uit aan klanten.
Evenmin is duidelijk geworden of er geld is betaald aan de verdachte. Het feit dat er iemand mee is gereden met de verdachte toen hij de container ophaalde levert evenmin bewijs op voor zijn betrokkenheid.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden afgeleid.
Op 5 februari 2021 is de container met nummer [containernummer 2] aan boord van de [naam schip 2] geladen, die op 6 februari 2021 is vertrokken vanuit de haven van Valparaiso (Chili) naar de haven van Rotterdam. Op 5 maart 2021 is de container gelost op de ECT Terminal in Rotterdam. Het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) gaf op
11 maart 2021 de volgende informatie door:
“Een criminele organisatie in Chili kwam overeen om 665 kilogram cocaïne te verzenden via container nummer [containernummer 2], met inscheping in de haven van Valparaiso op 5 februari, op het containerschip [naam schip 2], dat op 6 februari 2021 naar de haven van Rotterdam Nederland vertrok en op 5 maart 2021 in de Nederlandse haven arriveerde”.
De bewuste container is vanuit Chili vertrokken zonder de lading cocaïne. De Chileense autoriteiten hebben het verschepen van de cocaïne (kennelijk tijdig) kunnen verhinderen.
Op basis van versleutelde berichten die zijn verzonden met de chatapplicatie Sky-ECC, in combinatie met observaties, onderzoek naar historische telecomgegevens en camerabeelden is de verdenking ontstaan dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer in Nederland van deze partij verdovende middelen.
De rol van de verdachte
Het is juist - zoals door de verdediging gesteld - dat de medeverdachten met elkaar via
Sky-ECC hebben gesproken over zaken waarvan de rechtbank heeft geconcludeerd dat het de invoer van 665 kilogram cocaïne via de [naam schip 2] betreft. In die chatberichten wordt gesproken over “de Turk” en dat “hij” vanaf 4 maart 2021 in totaal vijf dagen
stand-by is. De rechtbank is er - op basis van het samenstel van feiten en omstandigheden
- van overtuigd dat met “de Turk” de verdachte is bedoeld en licht dit toe.
Medeverdachte [medeverdachte 2] schrijft op 19 februari 2021 aan medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij nog steeds een transporteur zoekt en “over 2 weken komen er spullen”. Enkele dagen later vindt een gesprek plaats waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 1] een chauffeur heeft gevonden. Hij stuurt aan [medeverdachte 2] een screenshot van een WhatsAppgesprek dat hij met de chauffeur heeft gevoerd en waarin de chauffeur [medeverdachte 3] wordt genoemd. Daarmee is de verdachte bedoeld, wiens roepnaam volgens zijn eigen verklaring bij de politie op 28 mei 2021 [medeverdachte 3] is.
Op donderdag, 4 maart 2021 vond er een bespreking plaats aan de [adres 2]. Tijdens een observatie is de verdachte herkend als één van degenen die op het adres [adres 2] naar binnen zijn gegaan. De bevindingen tijdens de observatie komen overeen met de inhoud van de chatberichten die daarover door medeverdachten zijn gewisseld. In die chatberichten is gesproken over de locatie, het aantal personen en het tijdstip van de bijeenkomst. Ook is besproken dat “de Turk” of “chauffeur” bij de ontmoeting aanwezig zal zijn. Er zijn tevens camerabeelden waarop de verdachte is te zien als hij samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het pand aan [adres 2] binnen gaat.
Uit chatberichten op 5 maart 2021 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat de [naam schip 2] inmiddels in Rotterdam is aangekomen en dat de container elk moment kan worden gelost. Er blijkt nog geen trailer te zijn geregeld door “de Turk” om de container op te halen. Op de ochtend van 5 maart 2021 wordt rond 10:00 uur tijdens een observatie gezien dat de verdachte een oplegger ophaalt aan de Bunschoterweg in Rotterdam. Deze oplegger blijkt verhuurd te zijn aan [naam bedrijf 2], het bedrijf van de verdachte. Rond 12:00 uur die dag worden de verdachte en [medeverdachte 1] wederom gezien in de [adres 2]. Uit chatberichten van die ochtend tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijkt dat zij wilden overleggen om alles met “de Turk” door te nemen. Er zou ook gesproken moeten worden over de persoon die mee gaat met de verdachte om de container op te halen en die tijdens het transport toezicht dient te houden. Deze persoon wordt “[naam 1]” genoemd.
Rond 17:00 uur op 5 maart 2021 wordt tijdens een observatie gezien dat de verdachte met de oplegger het terrein van de ECT op rijdt. Rond 17:30 uur die middag blijkt dat de pincode om de container op te kunnen halen niet klopt. De verdachte verlaat het terrein zonder container nadat hij twee keer een foutieve pincode had ingetoetst. Uit chatberichten tussen de medeverdachten blijkt dat zij vermoeden dat de legale transporteur hen vóór is geweest met het ophalen van de container (“We waren 2 minuten te laat”). Om ongeveer 19:20 uur wordt gezien dat de truck met oplegger stopt bij het parkeerterrein van tankstation Portland in Rhoon en dat een man uit de cabine stapt. Aangenomen moet worden dat het hier gaat om de persoon die tijdens het transport toezicht had moeten houden op de lading ([naam 1]). Ook deze observaties komen overeen met de chatberichten tussen de medeverdachten waarin is gesproken over het ophalen van de oplegger en de ontmoeting in het pand aan de [adres 2].
De verdachte is vervolgens benaderd door de politie om gehoord te worden over het feit dat hij getracht heeft de container van het haventerrein op te halen. In chatberichten van 6 en
7 maart 2021 blijkt dat de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zich zorgen maken. Zij vragen zich af of “de spullen” (verdovende middelen) zijn gevonden. Vervolgens wordt met elkaar besproken wat de chauffeur (de verdachte) aan de politie tijdens zijn verhoor moet verklaren. Verder wordt besloten om alle met de verdachte via Signal en Wickr gewisselde berichten van diens telefoon te halen en om de verdachte te steunen door advocaatkosten voor hem te betalen.
De door de verdachte aan de politie overhandigde transportopdracht blijkt valselijk te zijn opgemaakt. Op 7 maart 2021 rond 12:30 uur wordt tijdens een observatie gezien dat de verdachte een ontmoeting heeft met [medeverdachte 1] op de Warmoeziersweg in Bergschenhoek. [medeverdachte 1] blijkt zich later zorgen te maken over deze ontmoeting. In een chatbericht aan
[medeverdachte 2] schrijft hij dat hij een risico heeft genomen door naast die vrachtwagen te gaan staan tijdens de ontmoeting met de chauffeur.
Op 7 maart 2021 laat [medeverdachte 1] in een chatbericht aan [medeverdachte 2] weten dat hij de tablet en de telefoon van de chauffeur veilig weg legt. Op 9 maart 2021 is tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op een kast in de woonkamer de tablet gevonden die aantoonbaar bij de verdachte in gebruik is geweest.
Uit al het voorgaande volgt dat de verdachte door medeverdachten is benaderd om de container op te halen. Daartoe is enkele keren overleg geweest en zijn afspraken gemaakt en de verdachte heeft daadwerkelijk getracht door middel van pincodefraude de container van de terminal op te halen. Daarmee heeft de verdachte, bij het voorbereiden dan wel bevorderen van de verlengde invoer, ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de container cocaïne zou kunnen bevatten. Daarmee is de aanwezigheid van opzet, in voorwaardelijke zin, bewezen.
De verdediging heeft voor het overige uitsluitend bewijsverweer gevoerd, dat volledig wordt weerlegd door de bewijsmiddelen zoals deze aan dit vonnis zijn gehecht. De verdachte heeft zich consequent beroepen op zijn zwijgrecht en geen, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven voor zijn handelen. De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat de verdachte een cruciale rol heeft vervuld in de logistieke keten. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en de bijdrage van de verdachte aan de voorbereidingshandelingen is van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering (feit 1: deelname criminele organisatie)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier en hetgeen het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd, blijkt onvoldoende dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband en derhalve van een criminele organisatie. Voor zover al sprake was van een criminele organisatie, behoorde de verdachte niet tot de vaste kern daarvan en had hij een minimale en inwisselbare rol.
4.3.2.
Beoordeling
Juridisch kader
Van een organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, met als oogmerk het plegen van een of meer Opiumwetmisdrijven. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is, dat er sprake is van formeel afgebakende taken of dat alle deelnemers elkaar of elkaars bezigheden voor die organisatie kennen. Wel moet de samenwerking een meer dan incidenteel karakter hebben.
Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (ook in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft.
Organisatie van drugstransporten
Het is een feit van algemene bekendheid dat het vanuit het buitenland via schepen in de Nederlandse haven invoeren van grote partijen cocaïne een hoge mate van organisatie, structuur en samenwerking vereist vanwege de vele schakels in de (vervoers-)keten en het (grote) aantal mensen dat daarbij betrokken moet worden. Ook vergt het opzetten van een dergelijke “lijn” de nodige tijd en is het vanwege de grote financiële en praktische risico’s voor de organisatie niet gebruikelijk om als eerste (en enige) transport een partij van honderden kilo’s cocaïne in te voeren. Het treffen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne is bij uitstek een misdrijf dat in een meer dan incidenteel georganiseerd en crimineel verband gepleegd wordt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat van een georganiseerd en crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest. Via Sky-ECC wordt er gedurende een aantal weken tussen de betrokkenen in diverse samenstellingen gecommuniceerd over routeinformatie, de status van de betreffende container en de transporteur, zijnde de verdachte, die de container met een pincode moet ophalen van het haventerrein en hiervoor diverse handelingen moet verrichten, zoals het huren van een oplegger en het voormelden in Portbase. Ook wordt er gesproken over het betalen van betrokkenen en back-upplannen (plannen b en c) voor het geval het plan van het ophalen van de container met de pincode (plan a) niet zal lukken. Voorts hebben er in dit kader diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen een aantal van de betrokkenen om de werkwijze met elkaar door te nemen. Nadat bekend is geworden dat de transporteur zich moet melden bij de politie wordt er gecommuniceerd over het wissen van zijn telefoon en tablet en het bieden van steun door het dragen van de advocaatkosten. Dit alles duidt op een mate van organisatie, structuur en samenwerking, gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Opzet verdachte
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zeer bewust activiteiten heeft verricht waarvan hij wist dat die gericht waren op het treffen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne. Zijn opzet was hiermee gericht op het samen met anderen plegen van een misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Deelneming verdachte
Zoals hiervoor overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 tot en met 8 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilo cocaïne. Verschillende personen die in de tenlastelegging onder 1 worden benoemd als behorend tot hetzelfde crimineel samenwerkingsverband als de verdachte, worden bij vonnissen van heden eveneens veroordeeld voor de voorbereiding van de invoer van de betreffende lading cocaïne. Verdachte was de chauffeur die de voormelding in Portbase moest doen en vervolgens met zijn vrachtwagen de container waarin de verdovende middelen zich zouden bevinden zou ophalen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte hiervoor meerdere dagen stand-by stond en een aanzienlijk geldbedrag zou krijgen. De verdachte was aanwezig bij ontmoetingen
op 4 en 5 maart 2021 met andere leden van het crimineel samenwerkingsverband voorafgaand aan de poging om de container op te halen en nadat het ophalen van de container was mislukt. Uit de chatberichten tussen verschillende andere leden van het crimineel samenwerkingsverband via Sky-ECC, blijkt dat de verdachte in contact stond met [medeverdachte 1]. Daarnaast zijn bij [medeverdachte 1] ook de telefoon en tablet van de verdachte aangetroffen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van het crimineel samenwerkingsverband en daaraan heeft deelgenomen.
4.3.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[zaak criminele organisatie]
hij, in de periode van
1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021te Rotterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Madhu B]
hij, inde periode van 1 maart 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde
envijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 665 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders:
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of uithalen en/of vervoeren van die verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 2]) en/of
- geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- een loods geregeld en/of,
- geregeld dat er een voertuig beschikbaar was om de verdovende middelen te vervoeren en/of
- vervolgens deze verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 2]), al dan niet in deze container en/of
ditvoertuig, met behulp van anderen met gebruikmaking van een pincode het haventerrein laten vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
2.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen en/of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de invoer in Nederland van een partij van
665 kilogram cocaïne. De verdachte heeft ten behoeve daarvan in zijn hoedanigheid van transporteur de opdracht gekregen om de container met daarin de partij cocaïne van het haventerrein te rijden en heeft hiertoe (veelvuldig) contact gehad met zijn medeverdachten. Daarbij maakte de verdachte deel uit van een georganiseerd samenwerkingsverband dat was gericht op het plegen van dit soort misdrijven.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles heeft de laatste jaren in ernstige en toenemende mate geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een blanco uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2024.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat - in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft gerekwireerd - de verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van 2.350 kilogram cocaïne (het onder 3 ten laste gelegde). De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met het feit dat de gepleegde voorbereidingshandelingen in de onderhavige strafzaak een voltooide invoer van verdovende middelen hadden opgeleverd, indien zich in de container bij aankomst in de Rotterdamse haven daadwerkelijk verdovende middelen hadden bevonden.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden, welke zijn gelegen in het aantal verdachten, de omvang van het politiedossier en de juridische complexiteit in verband met de Sky-ECC problematiek.
Het onderzoek Bolero betreft een veertiental verdachten en omvat negen zaaksdossiers betrekking hebbend op de invoer van cocaïne dan wel het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. Daarnaast is aan sommige verdachten ook deelname aan een criminele organisatie, witwassen en/of computervredebreuk ten laste gelegd. De processen-verbaal van politie omvatten meer dan 5.000 pagina’s. Gelet op de verwevenheid van de verschillende dossiers, was gelijktijdige behandeling daarvan onontkoombaar. Het grote aantal procespartijen heeft er mede toe bijgedragen dat het afstemmen van de agenda’s, ten behoeve van het plannen van de inhoudelijke behandeling, langer heeft geduurd dan gebruikelijk, zonder dat daarvan overigens aan procespartijen een verwijt kan worden gemaakt.
De verdenking tegen dertien van de veertien verdachten is ontstaan als resultaat van het hacken door de Franse autoriteiten (na een daartoe strekkend Europees Onderzoeksbevel van zowel de Nederlandse als de Belgische autoriteiten) van de servers van Sky-ECC in Frankrijk en vervolgens het tappen en ontsleutelen van het berichtenverkeer tussen de gebruikers van Sky-ECC. Er was en is nog steeds discussie omtrent de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de Sky-ECC berichten, alsmede de betrouwbaarheid daarvan. Dit heeft ertoe geleid dat door diverse raadslieden een groot aantal onderzoekswensen is ingediend betrekking hebbend op de Sky-ECC problematiek. De rechtbank heeft daartoe een regiezitting gehouden en heeft uiteindelijk in een tussenvonnis op die onderzoekswensen beslist.
De rechtbank acht vanwege al deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren voor de behandeling van de zaken van alle verdachten in Bolero gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 19 mei 2021, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van de verdachte met negen dagen is overschreden.
Gelet op de mate van overschrijding en in het licht van de duur van de opgelegde gevangenisstraf is de ernst van de inbreuk op het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn, gering. Reden waarom naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerp

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen alarmpistool te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen alarmpistool zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Het voorwerp behoort toe aan de verdachte, is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen en dit kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.

9.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 2 september 2021 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft bij pleidooi verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, dan wel subsidiair de schorsing van de voorlopige hechtenis te continueren. Gewezen is op de zwaarwegende persoonlijke belangen van de verdachte, die onder meer zijn gelegen in de zorglijke gezondheidssituatie van zowel zijn echtgenote als zijn dochter [naam 2].
De rechtbank zal beide verzoeken afwijzen. Vast is komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal ernstige strafbare feiten. De gronden die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen zijn om die reden nog altijd aanwezig. Dit vonnis, waarbij de verdachte tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, vormt een zwaarwegend maatschappelijk belang bij het voortduren van zijn voorlopige hechtenis. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte wegen daar niet tegen op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
* het alarmpistool (beslagcode 670969).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Lobs-Tanzarella en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak criminele organisatie]
hij, in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 17 mei 2021 te
Ridderkerk en/of Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Madhu B]
hij, in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 665 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 2]) en/of
- geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- een loods geregeld en/of
- geregeld dat er (een) voertuig(en) beschikbaar was/waren om de verdovende middelen te vervoeren en/of
- ( vervolgens) deze verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 2]), al dan niet in deze container en/of voertuig, met behulp van anderen met gebruikmaking van een (valse) pincode het haventerrein laten afvoeren/vervoeren;
3.
[zaak Kwakel]
hij, in of omstreeks de periode van 12 december 2020 tot en met 13 december 2020 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2350 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.