ECLI:NL:RBROT:2024:4901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
10/023213-24 vorderingen TUL VV: 10/233994-18 en 10/220955-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met eigenrichting en vrijspraak van medeplegen

In de zaak tegen de verdachte, die op 13 mei 2024 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, is de poging tot afpersing bewezen verklaard. De verdachte heeft in de periode van 18 januari 2024 tot en met 19 januari 2024 geprobeerd de aangever te dwingen tot betaling van 341.000 euro door middel van bedreigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar contact heeft gehad met anderen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van het voorarrest, en wees een deel van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen toe. De rechtbank overwoog dat de verdachte een bewuste keuze voor eigenrichting had gemaakt en dat zijn dreigementen onacceptabel waren. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn instabiele huisvesting en schuldenproblematiek, werden ook in de overwegingen meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigde, maar legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was geëist, omdat niet bewezen was dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging had gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/023213-24
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/233994-18 en 10/220955-22
Datum uitspraak: 13 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres],
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaken met parketnummers 10/233994-18 en 10/220955-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend, met uitzondering van het medeplegen. Dit feit zal in zoverre zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
4.2.
Partiële vrijspraak medeplegen
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Er is sprake van medeplegen van poging tot afpersing, omdat uit het dossier blijkt dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met één of meer anderen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de strafzaken tegen de drie medeverdachten door het Openbaar Ministerie zijn geseponeerd in verband met onvoldoende bewijs. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 18 januari 2024 vroeg in de ochtend aan de deur is geweest bij de stiefzoon van de aangever, zelf de berichten naar de aangever heeft gestuurd en de aangever ook twee keer heeft gebeld.
Hoewel het duidelijk is dat de verdachte contact heeft gehad met anderen over zijn poging de aangever af te persen, blijkt uit het dossier niet dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met andere personen.
Zo blijkt uit het afgeluisterde tapgesprek van 19 januari 2024 dat de verdachte vermoedelijk met anderen over voorgenomen plannen om de aangever af te persen heeft gesproken. Uit dit gesprek volgt echter niet dat de verdachte samen met anderen bewust en nauw heeft samengewerkt bij de uitvoering van de ten laste gelegde handelingen, te weten het sturen van dreigende berichten en het telefonisch uiten van bedreigende woorden.
Ook de melding van de stiefzoon van aangever dat er verdachte personen voor zijn woning stonden en de omstandigheid dat de verdachte berichten met informatie over de aangever en zijn familieleden naar een medeverdachte heeft gestuurd, is onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met anderen.
4.2.3.
Conclusie
Het is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat hij van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 18 januari 2024 tot en met 19 januari 2024 in Nederland
, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich eneen ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 341.000 euro, althans enig geldbedrag,
,dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde
- die [slachtoffer] via Whatsappen telefonisch meermaals de woorden heeft toegevoegd: "[slachtoffer], betaal je schuld van 341.000 euro of koop het af voor 150.000 euro vandaag antwoord zo niet dan beginnen we bij je dierbaren",
- die [slachtoffer] telefonisch de woorden heeft toegevoegd: "je moet voor 21:00 uur 15.000 euro betalen. Anders zal je er nog wel achter komen", "als je niet op tijd betaalt weet ik je te vinden en trek ik alle tanden uit je bek", "het maakt niet uit waarom of aan wie je moet betalen, je moet gewoon betalen anders maak ik je kapot", "ik word hiervoor betaald, dit is mijn werk, ik maak je kapot", en
- die [slachtoffer] berichten met de volgende inhoud heeft gestuurd: "als er niet betaald wordt gaan we Jason halen", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot afpersing
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een poging gedaan om de aangever wederrechtelijk te dwingen tot betaling van € 341.000,-. De aanleiding daarvan was de verdenking dat de aangever zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft herhaaldelijk via Whatsapp-berichten en telefonisch op dwingende wijze contact opgenomen met de aangever en gedreigd met geweld. Ook is de verdachte bij de stiefzoon van de aangever aan de deur geweest om naar de aangever te vragen. De verdachte heeft zich in zijn berichten naar de aangever zodanig dreigend geuit dat de aangever zich genoodzaakt zag naar de politie te stappen. Met zijn berichten heeft de verdachte bij de aangever gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, onder andere door te dreigen de kleinzoon van de aangever ‘te halen’. Dit soort dreigementen zijn onacceptabel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2024 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar een uitgebreide documentatie heeft met betrekking tot vermogensdelicten, maar niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte loopt in twee proeftijden. In de strafzaak met parketnummer 10/233994-18 staat de verdachte onder reclasseringstoezicht. De verdachte houdt zich niet aan de voorwaarden in deze zaak en er is door de reclassering inmiddels tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geadviseerd.
De huisvesting van de verdachte is sinds 2017 instabiel. Ook heeft hij bewindvoering in verband met schuldenproblematiek. De verdachte werkt in de binnenvaart en heeft een zoontje van acht jaar oud. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te bepreken of het gedrag te veranderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Nu de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte het bewezen feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De aangever is inmiddels zelf strafrechtelijk veroordeeld voor oplichting. Dit is echter geen matigende omstandigheid voor de straftoemeting. De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte een bewuste keuze voor eigenrichting heeft gemaakt. Als positieve omstandigheid zal de rechtbank in de beoordeling betrekken dat de verdachte ter zitting openheid van zaken heeft gegeven.
Alleen al omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor begeleiding en daarom ook geen bijzondere voorwaarden adviseert, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij gedurende de detentie tot een nieuw inzicht is gekomen en dat hij in het belang van zijn zoontje zijn leven wil beteren. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte na zijn detentie de daad bij het woord zal voegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij schriftelijke vorderingen van verschillende data is door de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van na te noemen vonnissen.
Ten aanzien van parketnummer 10/233994-18
Bij vonnis van 8 februari 2019 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 22 februari 2019 en is bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 12 december 2022 verlengd met twee jaar.
Ten aanzien van parketnummer 10/220955-22
Bij vonnis van 12 december 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan een gedeelte groot drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 28 december 2022.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen, omdat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in twee proeftijden liep en dit hem niet heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen dienen te worden afgewezen. De verdachte is bereid en in staat om met de reclassering samen te werken.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van de vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van het bewezenverklaarde feit heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Ten aanzien van parketnummer 10/220955-22
Vanwege het schenden van de algemene voorwaarde zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden die de verdachte is opgelegd bij het voornoemde vonnis van 12 december 2022.
Ten aanzien van parketnummer 10/233994-18
In beginsel kan gelet op het bewezen verklaarde feit de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht echter geen termen aanwezig om de vordering toe te wijzen omdat het een andersoortig feit betreft. Deze vordering tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 12 december 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
wijst afde gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 8 februari 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en J.T.P. Pot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 mei 2024.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2024 tot en met 19 januari 2024 te Papendrecht, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of [naam] te dwingen tot de afgifte van 341.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
- die [slachtoffer] en/of die [naam] via Whatsapp, althans via enig (digitaal) communicatiemiddel, en/of telefonisch meermaals de woorden heeft toegevoegd: "Jan [slachtoffer], betaal je schuld van 341.000 euro of koop het af voor 150.000 euro vandaag antwoord zo niet dan beginnen we bij je dierbaren", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
- die [slachtoffer] telefonisch de woorden heeft toegevoegd: "je moet voor 21:00 uur 15.000 euro betalen. Anders zal je er nog wel achter komen", "als je niet op tijd betaalt weet ik je te vinden en trek ik alle tanden uit je bek", "het maakt niet uit waarom of aan wie je moet betalen, je moet gewoon betalen anders maak ik je kapot", "ik word hiervoor betaald, dit is mijn werk, ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] berichten met de volgende inhoud heeft gestuurd: "als er niet betaald wordt gaan we Jason halen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )