ECLI:NL:RBROT:2024:4900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
10/022070-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vervoer en bezit van procaïne als versnijdingsmiddel voor cocaïne

In de zaak tegen de verdachte, die op 19 januari 2024 in Rotterdam werd aangehouden, stond de beschuldiging van het voorbereiden van de in- of uitvoer, verwerking of vervaardiging van cocaïne centraal. De verdachte had een auto meegekregen van zijn werkgever in België om spullen op te halen in Rotterdam, zonder te weten wat hij precies moest ophalen. Bij het laden van de auto ontving hij een tas met daarin acht kilogram procaïne, een stof die als versnijdingsmiddel voor cocaïne kan dienen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 120 dagen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op het bezit van cocaïne. De verdachte had herhaaldelijk navraag gedaan bij zijn werkgever en gecontroleerd of er cocaïne in de tas zat, wat erop wees dat hij de kans op het vervoeren van drugs niet wilde aanvaarden. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de procaïne als werkzame stof of geneesmiddel onder de Geneesmiddelenwet kon worden aangemerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/022070-24
Datum uitspraak: 13 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft een auto meegekregen waarmee hij vanuit België naar Nederland is gereden. Op straat is hem een grote tas overhandigd met poeder, die hij vervolgens op een openbare plek zou moeten afleveren. Er was hem EUR 400 toegezegd voor deze rit. Uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van stoffen die bestemd waren voor het versnijden van cocaïne.
Beoordeling
De verdachte wordt er, kort gezegd, van verdacht voorbereidingen te hebben getroffen voor het in- of uitvoeren, verwerken, of vervaardigen van cocaïne. De verdachte is door zijn werkgever in België gevraagd om spullen op te halen in Rotterdam. De werkgever van de verdachte vertelde hem niet wat hij moest ophalen, maar vertelde hem wel dat niet om drugs ging. De verdachte kreeg een auto tot zijn beschikking en is daarmee naar Rotterdam gereden. De verdachte heeft daar vervolgens een tas in zijn auto gezet, waarin acht kilogram procaïne bleek te zitten. Procaïne is een versnijdingsmiddel voor cocaïne.
Primair
Om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit te komen, is vereist dat de verdachte opzet had op, kort gezegd, het voorbereiden van de in- of uitvoer, verwerking of vervaardiging van cocaïne.
Van vol opzet is geen sprake omdat uit niets blijkt dat de verdachte wist wat hij moest ophalen.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of er bewijs is dat de verdachte voorwaardelijk opzet op dergelijke voorbereidingshandelingen heeft gehad. Voor dat voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte bewust, dus willens en wetens, de aanmerkelijk kans aanvaardt dat hij, onder andere, de in- of uitvoer, verwerking of vervaardiging van cocaïne voorbereidt. De verdachte heeft verklaard dat hij meerdere keren heeft nagevraagd wat hij precies moest vervoeren. Hij heeft zelfs specifiek gevraagd of hij drugs moest vervoeren. Zijn werkgever heeft hem steeds verzekerd dat dit niet het geval was. De verdachte vermoedde dat hij medicijnen moest vervoeren, omdat zijn werkgever met dieren werkt. Bij het in de auto laden van de tas met procaïne heeft de verdachte bovendien gecontroleerd of er cocaïne in de tas zat. Toen hij zag dat er geel poeder in de pakketten in de tas zat, en dus geen wit poeder, ging hij ervanuit dat het geen cocaïne was en daarmee dat hij geen drugs zou vervoeren.
De verdachte heeft dus meerdere malen gecontroleerd of hij was ingeschakeld om drugs te vervoeren, zowel door daar concreet naar te vragen als door de inhoud van de tas te controleren. Dit duidt erop dat de verdachte de kans dat hij drugs of aan drugs gerelateerde goederen zou vervoeren juist niet wilde aanvaarden. Gelet op deze omstandigheden moet, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, de conclusie dan ook zijn dat ook niet bewezen kan worden dat de verdachte het vereiste opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op het verrichten van voorbereidingshandelingen ten aanzien van cocaïne.
Subsidiair en meer subsidiair
Om tot een bewezenverklaring van het subsidiair of meer subsidiair tenlastegelegde te komen, is vereist dat wordt vastgesteld dat de verdachte ofwel een werkzame stof, ofwel een geneesmiddel in de zin van de Geneesmiddelenwet in voorraad had. Zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd heeft het NFI vastgesteld dat procaïne onder bepaalde voorwaarden voldoet aan de omschrijving van een werkzame stof of geneesmiddel in de Geneesmiddelenwet. Het NFI heeft daartoe verwezen naar de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Uit het dossier blijkt niet dat de IGJ heeft vastgesteld dat procaïne onder de gegeven omstandigheden daadwerkelijk kan worden aangemerkt als een werkzame stof of een geneesmiddel. Het kan daarom niet worden vastgesteld of de stof die de verdachte in voorraad had op 19 januari 2024 valt onder een strafbaarstelling onder de Geneesmiddelenwet.
Conclusie
Het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en J.T.P. Pot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 mei 2024.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Rotterdam,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had
om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door een hoeveelheid van 7942 gram procaïne (als versnijdingsmiddel van cocaïne),
althans een grote hoeveelheid, te verkrijgen, te vervoeren en/of voorhanden te
hebben;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Rotterdam,
al dan niet opzettelijk,
zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 7942 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende procaïne, in elk geval een werkzame stof,
in voorraad heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Rotterdam,
opzettelijk in voorraad heeft gehad ongeveer 7942 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende procaïne, zijnde een geneesmiddel,
waarvoor geen handelsvergunning geldt.