ECLI:NL:RBROT:2024:4876

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
C/10/671815 / FA RK 24-200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een gezagskwestie

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 2 mei 2024, is het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige te beëindigen, toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige verblijft al sinds mei 2021 bij een pleegmoeder, en ondanks de betrokkenheid van de moeder, is er onvoldoende stabiliteit en zorg geboden. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de moeder regelmatig onbereikbaar is voor hulpverlening en afspraken niet nakomt. De Raad heeft verzocht om de GI als voogd te benoemen, wat de rechtbank heeft goedgekeurd. De rechtbank benadrukt dat de beëindiging van het gezag niets afdoet aan de moederrol van de moeder en dat het contact tussen de moeder en de minderjarige moet worden gewaarborgd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het vermogen van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/671815 / FA RK 24-200
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboorteplaats 1] 2020 in [geboortedatum 1], hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. S.O. Zengin, kantoorhoudende te Den Haag,
[naam 2],
hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming &
Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 1 maart 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer in deze rechtbank.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 19 maart 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3];
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 4];
  • de pleegmoeder,
  • [naam 5], werkzaam als pleegzorgwerker bij Enver Pleegzorg, als informant.
1.4.
De moeder is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen. De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een brief van de moeder voorgelezen en deze brief aan alle aanwezigen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de pleegmoeder.
2.3.
Bij beschikking van 24 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 14 september 2024. De kinderrechter heeft bij diezelfde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 september 2024.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 18 december 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Al vrij snel na de geboorte van [minderjarige] bleek dat de moeder niet goed kon overzien dat er veel komt kijken bij de verzorging van een klein baby’tje. De moeder verbleef op dat moment nog bij Timon. Ondanks de inzet van ambulante spoedhulp kon niet voorkomen worden dat het noodzakelijk was om [minderjarige] in mei 2021 met een machtiging tot uithuisplaatsing in een bestandspleeggezin te plaatsen. Vervolgens is [minderjarige] in het netwerk, te weten bij de pleegmoeder, geplaatst. De moeder heeft veel meegemaakt. Zij is in het verleden zelf uit huis geplaatst en heeft moeite om haar leven op de rit te krijgen. De moeder heeft geen stabiele woon- of verblijfplek. Zij woont momenteel met haar vriend in bij zijn ouders. Verder lukt het de moeder niet om afspraken met de GI en afspraken voor omgang met [minderjarige] na te komen. De moeder belt ook niet tijdig af als zij niet komt. Tijdens de bezoeken die wel doorgaan wordt gezien dat de moeder heel lief en betrokken is richting [minderjarige]. De vader van [minderjarige] verblijft regelmatig in detentie, wat betekent dat hij ook geen stabiele factor is.
[minderjarige] verblijft inmiddels twee jaar in het huidige pleeggezin en daarmee komt de aanvaardbare termijn in het gedrang. Indien het verzoek wordt toegewezen, blijft het van belang dat de moeder goed wordt begeleid. Zij blijft immers de moeder van [minderjarige]. Wanneer er regelmaat komt in de bezoeken, kan de moeder worden ondersteund op het gebied van sensitief en responsief reageren, zodat er een hechtingsband tussen [minderjarige] en de moeder kan ontstaan.

4.De standpunten van de GI, de moeder en de pleegmoeder

4.1.
De GI heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met het verzoek van de Raad. Wat betreft de opmerking van de Raad dat begeleiding voor de moeder wenselijk is: de GI heeft de afgelopen tijd geprobeerd om de moeder ondersteuning te bieden, maar dat is niet gelukt. De moeder krijgt haar leven niet op de rit. Ook kan zij niet accepteren dat [minderjarige] bij de pleegmoeder opgroeit. Het verdriet dat de moeder daar om heeft, maakt dat het haar niet lukt om afspraken na te komen. De GI heeft eigenlijk geen contact met de moeder. De moeder heeft alleen contact met de pleegzorgwerker. Indien het gezag van de moeder wordt beëindigd, zal de GI haar uiterste best blijven doen om de moeder te betrekken in het leven van [minderjarige]. De rol van de moeder als ouder op afstand blijft onveranderd.
4.2.
Namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder hoopt dat zij het ouderlijk gezag over [minderjarige] mag behouden. De moeder vreest dat de band met [minderjarige] zal verslechteren en dat zij nog minder op de hoogte wordt gehouden over hoe het met [minderjarige] gaat als haar ouderlijk gezag wordt beëindigd. Het enkele verstrijken van de aanvaardbare termijn voor de ouder om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen, is niet voldoende grond om het gezag van de ouder te beëindigen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is van oordeel dat van beëindiging van het ouderlijk gezag slechts sprake kan zijn op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De moeder stelt dat zij niets heeft gedaan wat schadelijk is voor [minderjarige]. Bovendien zal de moeder (ook) in de toekomst toestemming geven als het gaat om gezagsbeslissingen over [minderjarige]. De moeder gaat soms niet naar een bezoekmoment als het bezoek daarvoor moeizaam is verlopen door dingen die [minderjarige] heeft gezegd. [minderjarige] noemt de pleegmoeder ‘mama’ en dat vindt de moeder heel lastig. Zij ervaart dat [minderjarige] wordt opgevoed met het idee dat de pleegmoeder haar moeder is en dat de moeder slechts een speelmoeder is.
De moeder vindt het heel moeilijk dat haar dochter niet bij haar woont, maar berust erin dat [minderjarige] bij de pleegmoeder zal opgroeien.
4.3.
De pleegmoeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige]. Zij is een pittig dametje en kan zich als jongste in het gezin(shuis) goed verweren. Er staan onwaarheden in de brief van de moeder. Het klopt niet dat de moeder geen verjaardagen mag vieren met [minderjarige]. De pleegmoeder heeft geprobeerd om de moeder te betrekken bij de verjaardag van [minderjarige], maar de moeder kwam niet. Eens in de twee weken is er belcontact tussen de moeder en [minderjarige], maar de moeder vergeet regelmatig te bellen of belt niet op de afgesproken tijd. Laatst moest er in verband met een vakantie naar Suriname een paspoort voor [minderjarige] worden aangevraagd. De moeder heeft geholpen met de aanvraag van het paspoort, maar gaf vervolgens geen toestemming voor de reis naar Suriname. Daarnaast probeert de pleegmoeder een afspraak te maken voor de aanmelding van [minderjarige] op een school, maar de pleegmoeder is bang dat de moeder dan weer afzegt. Op die momenten heeft de pleegmoeder de GI hard nodig. De pleegmoeder zou het liefst zien dat de moeder haar gezag behoudt, maar vraagt zich af of dat werkbaar is. In het belang van [minderjarige] is het verstandiger om de GI als voogd te benoemen.

5.De verklaring van de pleegzorgwerker

5.1.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de pleegzorgwerker ter zitting verklaard dat zij betrokken is vanaf het moment dat [minderjarige] uit huis is geplaatst. In de afgelopen jaren lukte het de moeder soms maandenlang om naar de begeleide bezoeken te komen, maar daarop volgde steeds een aantal maanden waarin er geen contact tussen de moeder en [minderjarige] was. Dat betekent dat het contact steeds opnieuw moet worden opgebouwd. Er is gekeken naar uitbreiding van de omgang, maar zo ver kwam het steeds niet. De wil is er wel bij de pleegmoeder, de GI en Enver Pleegzorg. De pleegzorgwerker stuurt de moeder een dag voor de bezoeken een herinnering en probeert de moeder aan te moedigen om naar bezoeken te komen.
Voor de pleegmoeder is video-interactiebegeleiding (VIB) ingezet. Enver wilde de moeder daarin meenemen, maar dat lukt niet zolang de moeder niet structureel naar de bezoeken komt. Tijdens de bezoeken is er zichtbaar sprake van warm en liefdevol contact tussen de moeder en [minderjarige], maar dat is niet genoeg. Soms doet [minderjarige] iets en weet de moeder niet goed hoe zij daarop moet reageren. Dan kan een gespannen sfeer ontstaan. Daarvoor heeft de moeder nog begeleiding nodig.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] sinds mei 2021 niet meer bij de moeder woont. Ondanks de ondersteuning vanuit Timon lukte het de moeder niet om [minderjarige] de basale zorg en stabiliteit te bieden die zij nodig heeft. De moeder ervaarde de opvoeding en verzorging van [minderjarige] als zwaar. Er is geprobeerd om ambulante spoedhulp in de thuissituatie bij de moeder in te zetten, maar die hulp is niet van de grond gekomen doordat de moeder zich niet aan de afspraken hield. Met toestemming van de moeder is begin 2021 besloten dat [minderjarige] voor een langere periode bij een vriendin van oma moederszijde zou verblijven. Enkele weken later heeft de moeder echter aangegeven dat zij niet langer akkoord was met het verblijf van [minderjarige] bij die vriendin en is [minderjarige] in een bestandspleeggezin geplaatst. In juni 2021 heeft de Raad onderzoek gedaan naar een netwerkplaatsing. De pleegmoeder is positief gescreend en [minderjarige] is in augustus 2021 bij haar geplaatst. De Raad meende toen dat het nog te vroeg was voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De moeder leek onvoldoende in te zien wat er komt kijken bij de verzorging en opvoeding van een jong kind. Daar kwam bij dat er veel meldingen binnen bleven komen van conflicten en huiselijk geweld tussen de moeder en de vader van [minderjarige]. Vervolgens is het de GI niet gelukt om de noodzakelijke hulpverlening in te zetten.
6.3.
De moeder heeft in haar brief geschreven dat alle fouten dingen pas zijn gebeurd na de uithuisplaatsing van [minderjarige]. De rechtbank stelt vast dat het ook voor die tijd niet goed ging. Dat was immers de reden dat [minderjarige] destijds uit huis is geplaatst. De advocaat van de moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de moeder berust in de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder. Dat is echter niet te rijmen met fragmenten uit de brief van de moeder, waarin zij haar aandeel in het ontstaan van de huidige situatie miskent en uitsluitend naar andere feiten en omstandigheden wijst. De Raad, de GI en Enver hebben aangegeven dat de moeder meerdere periodes onbereikbaar is geweest voor de hulpverlening. Hierdoor is het niet gelukt om goed zicht te krijgen op de situatie van de moeder en haar passende ondersteuning te bieden. Bovendien is er in die periodes niet of nauwelijks contact geweest tussen de moeder en [minderjarige]. Ook in de afgelopen maanden hebben de bezoeken niet structureel plaatsgevonden. Het is volgens de Raad onvoorspelbaar of de moeder bij een bezoekmoment verschijnt. De pleegmoeder geeft aan dat de moeder ook regelmatig vergeet om te bellen met [minderjarige] op de afgesproken momenten. Positief is dat de bezoeken, waarbij de moeder aanwezig is, goed verlopen. Er is dan sprake van warm en liefdevol contact tussen de moeder en [minderjarige]. Wel wordt gezien dat de moeder het lastig vindt om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Zelf geeft de moeder in haar brief aan dat zij het moeilijk vindt dat [minderjarige] de pleegmoeder ‘mama’ noemt en dat dit voor de moeder een reden kan zijn om niet naar een volgend bezoek te komen.
6.4.
Vooralsnog hoefden er – met name vanwege de nog jonge leeftijd van [minderjarige] – nog nauwelijks belangrijke gezagsbeslissingen te worden genomen. De rechtbank voorziet echter dat de moeder in de toekomst niet bereikbaar is op het moment dat gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] moeten worden genomen of dat zij deze beslissingen dwarsboomt om haar onvrede over de situatie duidelijk te maken, zoals in de kwestie over de aanvraag van het paspoort en de vakantie. De moeder kan nog (steeds) niet accepteren dat [minderjarige] bij de pleegmoeder opgroeit. [minderjarige] verblijft nu ruim twee en een half jaar bij de pleegmoeder en ontwikkelt zich daar goed. Zij is volgens de moeder en de pleegmoeder een slim meisje dat graag de leiding neemt en goed kan uitleggen wat zij wil. Gezien wordt dat [minderjarige] baat heeft bij de structuur en regelmaat in het gezin(shuis) van de pleegmoeder. Omdat er niet meer toegewerkt wordt naar terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen. Om de stabiliteit en de continuïteit in de opvoedsituatie van [minderjarige] te waarborgen en om alle betrokkenen – en vooral [minderjarige] – duidelijkheid te bieden over haar perspectief, is het in het belang van [minderjarige] om het gezag van de moeder te beëindigen.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en de gezagsbeëindiging ook de toets van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) doorstaat. De rechtbank zal daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
6.6.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten, omdat de GI het beste in staat is om de belangen van [minderjarige] en het contact tussen [minderjarige] en de moeder te waarborgen. De rechtbank is het eens met visie van de Raad en acht professionele begeleiding noodzakelijk. De rechtbank zal daarom de GI met de voogdij belasten. De GI heeft in dit kader verklaard de voogdij over [minderjarige] op zich te willen nemen.
6.7.
De rechtbank wijst er nadrukkelijk op dat het beëindigen van het gezag niets afdoet aan het feit dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven. Het is de taak van de GI als voogd om daar aandacht voor te hebben. Beëindiging van het gezag van de moeder staat niet in de weg aan contact tussen [minderjarige] en de moeder. Het is aan de GI om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het contact en de band tussen [minderjarige] en de moeder te versterken. Daarnaast dient de GI de moeder zoveel mogelijk te informeren over essentiële zaken die [minderjarige] betreffen.
6.8.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW wordt de moeder veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van [minderjarige].

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam 1], geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2], over [minderjarige];
7.2.
benoemt tot voogd over [minderjarige] de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
7.3.
veroordeelt de moeder aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] te doen;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.P. van der Stroom en mr. M. van Kuilenburg, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.