ECLI:NL:RBROT:2024:4875

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
C/10/671790 / JE RK 24-57
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de machtiging te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, die is verlengd tot 22 februari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, niet in staat zijn om de nodige stabiliteit en veiligheid te bieden aan de minderjarige, gezien de onveilige thuissituatie en de wisselingen in verblijfplaats. De moeder heeft weliswaar aangegeven te willen instemmen met de verlenging, maar de rechtbank oordeelt dat het opgroeiperspectief van de minderjarige momenteel niet bij de ouders ligt. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 22 februari 2025 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/671790 / JE RK 24-57
Datum uitspraak: 4 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. L.A. Alderlieste, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 19 februari 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage met bijlagen van de GI van 29 maart 2024, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
Op 4 april 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, die telefonisch (het merendeel van) de zitting heeft bijgewoond, met haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 3] en [naam 4] ;
  • [naam 5] , werkzaam als pleegzorgwerker bij Timon, als informant.
1.3.
De vader is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 19 februari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 22 februari 2025. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 22 april 2024. De beslissing op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden en voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank moet nog beslissen over de periode van 22 april 2024 tot 22 februari 2025.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. In de periode van december 2023 tot maart 2024 hebben meerdere begeleide bezoeken en evaluatiegesprekken plaatsgevonden. De GI merkt op dat de begeleide bezoeken regelmatig doorgang vinden, maar dat de moeder slechts bij een van de vijf evaluatiegesprekken is verschenen. Agathos ziet dat de moeder de bezoeken praktisch gezien redelijk goed invult. De moeder organiseert activiteiten en zorgt voor eten. Ook is te zien dat er sprake is van warm contact tussen [minderjarige] en de moeder. Op emotioneel vlak lukt het de moeder echter onvoldoende om aan te sluiten bij [minderjarige] . De moeder zet bijvoorbeeld films op die te spannend zijn voor [minderjarige] . Ook maakt de GI zich zorgen over het onvoorspelbare gedrag dat de moeder tijdens omgangsmomenten kan laten zien. De moeder verheft soms haar stem of zegt niet passende dingen tegen [minderjarige] als ‘poepchinees’, ‘je was een lelijke baby’ of ‘je mag volgende keer niet naar het bezoek komen’. Wanneer de moeder tijdens een begeleid bezoek tips krijgt van Agathos, gaat zij daar mee aan de slag, maar zij is onvoldoende leerbaar. De GI zou graag zien dat de moeder vaker naar de evaluatiegesprekken komt, zodat de hulpverlening de bezoekmomenten met de moeder kan voor- en nabespreken.
De GI ziet op dit moment geen reden voor beëindiging van het gezag van de ouders. Het is niet zo dat [minderjarige] er last van heeft dat de ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over hem, aangezien de ouders gezagsbeslissingen tot op heden niet tegenwerken. Daarom vraagt de GI de rechtbank om het opvoedbesluit mee te nemen bij de beoordeling van het verzoek.

4.De standpunten

4.1.
De moeder brengt, mede bij monde van haar advocaat, naar voren dat zij kan instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . In de afgelopen jaren is het besluit over waar [minderjarige] zal gaan opgroeien vaak veranderd. De moeder had gedacht dat [minderjarige] bij de vorige pleegmoeder zou blijven wonen. In juni 2023 heeft het voormalig pleeggezin echter aan de noodrem getrokken, omdat zij de zorg voor [minderjarige] erg intensief vonden. [minderjarige] is toen in het huidige pleeggezin geplaatst. De moeder denkt wisselend over het opvoedperspectief van [minderjarige] . Enerzijds wil zij graag weer voor [minderjarige] zorgen. Anderzijds ziet de moeder dat [minderjarige] het goed doet in het huidige pleeggezin. Daar komt bij dat de moeder op dit moment vrijwillig is opgenomen bij Antes. De moeder wil [minderjarige] wel echt leren kennen. Begeleide omgang van twee uur per week is daarvoor te weinig.
4.2.
Namens de vader wordt naar voren gebracht dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De vader beseft dat [minderjarige] nu niet naar huis kan, maar stelt dat de mogelijkheid dat [minderjarige] in de toekomst bij hem komt wonen, moet worden opengehouden. Eerder heeft [minderjarige] al van augustus 2021 tot juli 2022 bij de vader gewoond. In die periode zijn er incidenten geweest, waardoor de plaatsing van [minderjarige] bij de vader is beëindigd. Die incidenten behoren echter tot het verleden. De vader is sinds begin 2023 onder behandeling bij Fivoor voor zijn alcoholgebruik. Het alcoholprobleem is overigens niet zo groot als de GI doet lijken. Laatst heeft een omgangsmoment tussen [minderjarige] en de vader plaatsgevonden. Dat is positief verlopen. De vader begrijpt dat die momenten moeten worden uitgebreid voordat een eventuele thuisplaatsing aan de orde kan zijn.

5.De verklaring van de informant

5.1.
Op vragen van de rechtbank vertelt de pleegzorgwerker dat [minderjarige] nu vijf en een halve maand in het huidige pleeggezin woont. [minderjarige] heeft het daar naar zijn zin en begint de pleegouders te vertrouwen. Er wordt gezien dat [minderjarige] een beschadigd kind is. Hij is snel van slag, angstig of in paniek, bijvoorbeeld als een bezoek met een van de ouders niet doorgaat. Ook begrijpt [minderjarige] niet altijd wat er gebeurt. Als [minderjarige] bij iemand op bezoek gaat, raakt hij in de war en vraagt hij of hij daar gaat wonen. De pleegouders volgen momenteel een training om te leren hoe je voor getraumatiseerde kinderen moet zorgen.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Vanwege de onveiligheid die [minderjarige] heeft meegemaakt in de thuissituatie bij de ouders en de vele wisselingen in verblijfplaats die daarop volgden, vindt de GI het van belang dat [minderjarige] opgroeit in een veilige, rustige en stabiele omgeving waar hij zich zonder spanningen en geweld kan ontwikkelen. Eerder heeft de GI diverse vormen van hulpverlening ingezet om te bekijken of de ouders weer zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich kunnen nemen en de mogelijkheden van een thuisplaatsing te
onderzoeken. Gebleken is dat het de ouders niet lukt om [minderjarige] de nodige rust en stabiliteit te bieden. In juli 2023 heeft de GI een opvoedbesluit genomen. De GI vindt dat [minderjarige] niet bij de ouders kan opgroeien en dat niet meer kan of moet worden gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] .
6.3.
Uit het wettelijk systeem volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit (ook wel: opvoedbesluit) als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. Dit laat onverlet dat de rechter een perspectiefbesluit in voorkomende gevallen zal moeten beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het (opgroei)perspectief van de minderjarige.
6.4.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de zorgen en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het opvoedbesluit van de GI nog onverkort aanwezig zijn. De GI ziet een patroon, waarin de ouders – mede door hun persoonlijke problematiek – wisselend zijn in hun houding tegenover de hulpverlening. Er zijn periodes waarin de moeder meewerkt aan de hulpverlening en aan de slag gaat met tips, maar er zijn ook periodes waarin zij veel stress en spanning ervaart en het haar allemaal te veel wordt. Ook de vader heeft zich in de afgelopen jaren op meerdere momenten teruggetrokken uit de relatie met [minderjarige] en het contact met de hulpverlening afgehouden. In die perioden had de vader ook geen contact met [minderjarige] . Hoewel de omgangsmomenten met de moeder, en sinds kort ook weer met de vader, redelijk goed verlopen, zijn er nog forse zorgen met betrekking tot de vraag of de ouders in staat zijn om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. De ouders lijken niet te beschikken over de opvoedvaardigheden die nodig zijn om aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van [minderjarige] . Agathos ziet dat de moeder erg haar best doet om de begeleide bezoeken op een passende manier in te vullen. Tegelijkertijd constateert Agathos dat de moeder vooral lijkt te handelen vanuit haar eigen behoeften en niet goed door heeft welke activiteiten of verhalen passend zijn bij de leeftijd van [minderjarige] . Agathos, Timon en de GI stellen dat de moeder hierin onvoldoende leerbaar is. In de periode vanaf juli 2023 tot nu hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die maken dat het opvoedbesluit moet worden aangepast. Het opgroeiperspectief van [minderjarige] lijkt bij de huidige stand van zaken niet bij de ouders te liggen.
6.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin het meest in zijn belang is en zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 22 februari 2025.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 februari 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door mr. mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.M. Paling en mr. M.P. van der Stroom, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier, en op schrift gesteld op 25 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.