In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Stichting Hef Wonen. [eiser] heeft een vordering ingesteld tegen Hef Wonen, waarin hij eist dat de verhuurder hem onbelemmerd toegang verleent tot zijn woning, nadat gebreken als gevolg van een brand zijn hersteld. De brand, die op 12 januari 2024 in de woning van [eiser] heeft plaatsgevonden, leidde tot ziekenhuisopname van [eiser] en de mededeling van Hef Wonen dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden. Hef Wonen stelde dat de woning onbewoonbaar was verklaard en dat [eiser] zich niet als een goed huurder had gedragen, wat leidde tot een brandgevaarlijke situatie.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Hef Wonen niet bevoegd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, omdat de schade aan de woning niet zo ernstig was dat herstel onmogelijk was. De rechter heeft [eiser] in het gelijk gesteld en Hef Wonen veroordeeld om hem toegang te geven tot de woning zodra de gebreken zijn hersteld. De eis van [eiser] om een verbod op verhuur aan derden werd afgewezen, omdat niet is gebleken dat dit nodig was. Ook de tegeneis van Hef Wonen om [eiser] te verplichten de woning te ontruimen, werd afgewezen. Hef Wonen werd verder veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.