2.2.Uit de bestuurlijke rapportages van 12 maart 2024 en 7 mei 2024, die de burgemeester aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is het volgende gebleken.
Op 26 februari 2024 is verzoeker aangehouden, omdat hij in een auto reed waarin stoffen en voorwerpen lagen waarvan bij de politie ambtshalve bekend was dat die worden gebruikt voor het verwerken en versnijden van harddrugs. De betreffende auto is van zijn broer,
[naam]. Hierop werd op 27 februari 2024 door de politie een onderzoek ingesteld naar de woning van verzoeker en naar zijn tabakswinkel. Tijdens het onderzoek naar de woning werd de tabakswinkel door politiemedewerkers, die niet als zodanig herkenbaar waren, in de gaten gehouden om te voorkomen dat eventueel bewijs zou worden weggemaakt. Zij zagen dat op het moment van het betreden van de woning, twee personen dozen vanuit de tabakswinkel naar een auto brachten. Hierop werden de twee personen en de betreffende auto gecontroleerd. Eén van deze personen bleek te zijn [naam], de broer van verzoeker. De auto waarin de dozen werden geladen, stond op naam van de zus van de exploitant. Verzoeker is een aantal keer als bestuurder van deze auto gecontroleerd.
In de dozen die vanuit het winkelpand naar de auto waren gebracht, werden stoffen en
voorwerpen aangetroffen waarvan bij de politie ambtshalve bekend is dat die worden gebruikt voor de handel en verwerking van harddrugs.
Het volgende werd aangetroffen: drie weegschalen, een drugspers, twee persapparaten,
metalenlogo’s voor drugspersen, 7000 grote lege gripzakjes, 4000 kleine lege gripzakjes,
ponypack, 860 gram Cafeïne, 740 gram Procaïne in poedervorm, 1060 Fenacetine in
poedervorm en meerdere zakken grote zwarte ballonen deels nieuw in de verpakking, deels
opengeknipt met daarop een laagje wit poeder.
In de tabakswinkel werden geen bijzonderheden aangetroffen. Een buurtbewoner maakte de
politie erop attent dat achter het winkelpand altijd een busje staat dat nooit wordt verplaatst.
Vanuit dit busje zouden met enige regelmaat dozen in het winkelpand worden geplaatst en
andersom. Na controle bleek dat het dat ging om een bedrijfsauto die op naam stond van verzoeker. De auto werd in beslaggenomen en doorzocht. In de auto werden ook stoffen en voorwerpen aangetroffen waarvan bij de politie ambtshalve bekend is dat die worden gebruikt voor de handel en de verwerking van harddrugs.
Het volgende werd aangetroffen; een persapparaat, vier drugspersen, wit geharde blokken die vermoedelijke worden gebruikt als drugspers, zes jerrycans met 30 liter aceton, twee jerrycans met 50 liter zoutzuur, een jerrycan met 5 liter zwavelzuur, 2160 gram Cafeïne, 3980 gram Fenacetine in poedervorm, 25 kilo Paracetamol in poedervorm, 19 kilo Mannitol, 23 kilo Cafeïne en 50 kilo Levamisol in poedervorm.
De politie heeft gerapporteerd dat de combinatie en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen en voorwerpen nadrukkelijk wijzen op het aanwezig hebben van goederen waarmee harddrugs kunnen worden bereid, bewerkt en verpakt. De winkel vervult volgens de politie een faciliterende rol voor de handel in harddrugs.
Is er een spoedeisend belang?
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn winkel voor de duur van drie maanden zal worden gesloten. Door de sluiting van het pand, kan hij zijn winkel drie maanden niet exploiteren waardoor hij failliet dreigt te geraken.
In deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen.
De voorzieningenrechter heft de voorlopige voorziening op
4. De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van 26 april 2024 getroffen voorlopige voorziening op. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoeker mag sluiten. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
6. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat de politie op 27 februari 2024 de tabakswinkel heeft geobserveerd en toen heeft gezien dat twee mannen een paar keer met dozen op en neer liepen vanuit de tabaksshop van verzoeker naar het betreffende voertuig. De stoffen en voorwerpen die vervolgens door de politie in de dozen zijn aangetroffen worden gebruikt voor de handel en verwerking van harddrugs. Verder is van belang dat de politie ook de bedrijfsauto, die achter het winkelpand stond, heeft doorzocht en dat daarin ook stoffen en voorwerpen zijn aangetroffen waarvan bij de politie ambtshalve bekend is dat deze worden gebruikt voor de handel en verwerking van harddrugs. Geconstateerd is dat een deel van de stoffen en voorwerpen in [naam zaak] aanwezig is geweest. De politie constateerde immers dat dozen, waarin de stoffen en goederen bleken te zitten, vanuit het winkelpand werden gehaald door onder andere de broer van de exploitant. Dat de dozen mogelijk slechts voor korte tijd in het winkelpand aanwezig zijn geweest, doet er niet aan af dat de stoffen en goederen wel in [naam zaak] aanwezig zijn geweest
.Anders dan verzoeker heeft gesteld, heeft de burgemeester kunnen aannemen dat er een link is met het bedrijfspand.
De burgemeester heeft, gelet op de aard en de hoeveelheid van deze stoffen en voorwerpen in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk kunnen achten dat deze stoffen en voorwerpen waren bestemd voor het bewerken en verwerken van harddrugs voor de handel. Geweten of ernstig vermoed had kunnen worden dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen daarvoor bestemd waren. Dit zijn strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
In de in de bestuurlijke rapportages geschetste feiten en omstandigheden heeft de burgemeester aanwijzingen kunnen zien dat [naam zaak] betrokken was bij het faciliteren van drugshandel en dat verzoeker hiervan op de hoogte was. In dit kader heeft de burgemeester van belang kunnen achten wat de politie heeft aangetroffen in de bedrijfsauto, die bij het bedrijfspand stond geparkeerd.
De burgemeester heeft dit als een ernstig geval kunnen aanmerken. Gelet hierop was de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022.