ECLI:NL:RBROT:2024:486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
10/191197-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vuurwapenbezit tijdens Zomercarnaval in Rotterdam

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident tijdens het Zomercarnaval op 29 juli 2023. De verdachte, geboren op Curaçao, werd beschuldigd van poging tot doodslag en vuurwapenbezit. Tijdens het carnaval kwam de verdachte in conflict met de aangever, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie waarbij de verdachte meerdere keren op de aangever schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de aangever van het leven te beroven en dat hij een vuurwapen voorhanden had. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de aangever had willen schieten, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest, en benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de omgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/191197-23
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te Curaçao op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01],
raadsvrouw mr. F. el Makhtari, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag respectievelijk poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft zij betoogd dat de verdachte weliswaar meermaals heeft geschoten terwijl de aangever op de grond lag, maar dat hij – als geoefend schutter – bewust naast de aangever heeft geschoten en dat niet kan worden vastgesteld dat aangever door de kogels is geraakt. Aldus ontbreekt het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
[aangever01] (hierna: de aangever) en de verdachte waren op 29 juli 2023 beiden als bezoekers aanwezig op het Rotterdam Unlimited Zomercarnaval. Rond 21:15 uur kwamen zij elkaar tegen op de Coolsingel. Deze ontmoeting ontaardde al snel in een schietincident. Over het verloop van die ontmoeting en het daaropvolgende schieten hebben – naast de aangever – een aantal verbalisanten en een aantal getuigen die deel uitmaakten van de groep van de aangever, verklaringen afgelegd.
Uit die verklaringen blijkt dat de aangever de verdachte begroette en dat de verdachte vrijwel direct tegen het slachtoffer zei dat hij 400 euro moest betalen. Dit zou te maken hebben met een oude ruzie tussen de aangever en de broer van de verdachte, die een aantal jaren daarvoor op Curaçao had gespeeld. Uit de verklaringen van de aangever en getuige [getuige01] kan worden afgeleid dat de verdachte vervolgens met zijn hand richting de hals van de aangever ging en probeerde de gouden ketting van de aangever vast te pakken. Hierop heeft de aangever de verdachte een klap (in zijn gezicht) gegeven. De getuigen en verbalisanten hebben verklaard dat de verdachte vervolgens een revolver uit zijn broeksband heeft gepakt, dat hij op de aangever is afgelopen, en dat hij direct meerdere keren in diens richting heeft geschoten. De aangever heeft hierbij steeds bewegingen gemaakt om te voorkomen dat hij geraakt zou worden. Uit de verschillende verklaringen blijkt verder dat toen de aangever ten val was gekomen, de verdachte opnieuw zijn wapen op hem heeft gericht en meerdere keren heeft geschoten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat vast staat dat de verdachte bij het treffen met de aangever een vuurwapen voorhanden heeft gehad, dat hij het vuurwapen vervolgens van een korte afstand heeft gericht op de aangever en - toen de aangever nog stond en toen hij kort daarop op de grond was gevallen - in de richting van de aangever heeft geschoten.
De (eerst ter terechtzitting afgelegde) verklaring van de verdachte dat hij de aangever slechts wilde afschrikken en bewust naast hem op de grond heeft geschoten, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Daarbij overweegt de rechtbank dat geen van de omstanders de (overigens ongewapende) aangever dreigende taal richting de verdachte heeft horen uiten. Getuige [getuige02] hoorde juist de verdachte naar de aangever roepen: “Ik maak je dood!”. Daarnaast bleef de aangever voortdurend in beweging in pogingen om de kogels te ontwijken. Er was daarom een onoverzichtelijke en chaotische situatie, waarin het voor de verdachte onmogelijk was om zeker te stellen dat hij naast de aangever zou schieten – aangenomen dat hij dat zou hebben gewild.
Het op korte afstand kogels afvuren richting een persoon kan naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht, aangezien hij ten minste bewust de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de aangever dodelijk zou worden getroffen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk heeft gepoogd om [aangever01] van het leven te beroven en dat hij een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1 primair
hij, op 29 juli 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer01] heeft geschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, op 29 juli 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, en
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III,
te weten 2 kogelpatronen, van het kaliber .22LR,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

poging tot doodslag

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het nodig gevonden om een geladen revolver mee te nemen naar het druk bezochte Zomercarnaval. Naar zijn zeggen deed hij dit voor zijn eigen veiligheid, “om mensen op afstand te houden”. Dat het dragen van een vuurwapen juist zorgt voor
onveiligheid, is op 29 juli 2023 weer eens gebleken.
De verdachte kwam het slachtoffer [slachtoffer01] tegen. Zij kenden elkaar van Curaçao. Eerst leek het te gaan om een vriendelijke ontmoeting, maar al snel sloeg de sfeer om. De verdachte zei tegen het slachtoffer dat zijn broer nog een geldbedrag van het slachtoffer tegoed had. Vervolgens probeerde hij de ketting van de nek van het slachtoffer te trekken. Toen het slachtoffer zich verweerde, trok de verdachte zijn revolver en schoot hij meerdere keren van korte afstand op het slachtoffer, ook toen het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, mag een wonder heten en komt misschien vooral doordat het slachtoffer in beweging bleef om de kogels te ontwijken.
Politieagenten die dicht in de buurt waren, zagen zich genoodzaakt om gericht op de verdachte te schieten om hem uit te schakelen.
Dat de verdachte tot aan de zitting heeft gezwegen en toen pas kwam met het ongeloofwaardige verhaal dat hij woordelijk werd bedreigd door het slachtoffer, pleit niet in zijn voordeel.
Het gemak waarmee de verdachte niet alleen besloot om een vuurwapen mee te nemen, maar ook om het te gebruiken, is onthutsend. Voor het slachtoffer moet het een zeer schokkende ervaring zijn geweest dat hij vanuit het niets beschoten werd. Ook omstanders zijn erg geschrokken, zo blijkt uit getuigenverklaringen en uit het feit dat velen op de vlucht sloegen toen er werd geschoten.
Wat als een feestelijke dag begon, eindigde door het handelen van de verdachte voor velen in een nachtmerrie. Door dergelijk gedrag komt zelfs de vraag op of evenementen als het Zomercarnaval überhaupt nog wel op deze manier kunnen worden georganiseerd. Op die manier heeft het gedrag van de verdachte gevolgen voor duizenden mensen die veel plezier beleven aan het Zomercarnaval.
Naar het oordeel van de rechtbank past alleen een forse gevangenisstraf bij wat de verdachte heeft gedaan. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die uit het dossier en ter zitting naar voren zijn gekomen, geven geen aanleiding om de straf deels voorwaardelijk op te leggen.
Al met al ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
mr. J.J. Klomp en mr. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 29 juli 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer01] heeft geschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
hij, op of omstreeks 29 juli 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer01] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 29 juli 2023 te Rotterdam,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te
weten 2 kogelpatronen, van het kaliber .22LR,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)