In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Michielsen, een schadevergoeding geëist van zowel Stichting De Leeuw van Putten (DLVP) als zijn bovenbuurvrouw, [gedaagde], naar aanleiding van waterschade die hij in zijn woning heeft ervaren. De schade ontstond op 2 augustus 2022, toen [gedaagde] haar balkon met een hogedrukreiniger schoonmaakte, wat leidde tot lekkage in de woning van [eiser]. Eiser stelde dat de brugvoegen van het balkon van [gedaagde] niet bestand waren tegen de waterkracht van de hogedrukreiniger en dat DLVP, als verhuurder, aansprakelijk was voor de schade. DLVP betwistte echter dat er sprake was van een gebrek en stelde dat de brugvoegen in 2016 waren vernieuwd en normaal gesproken een levensduur van 13 tot 20 jaar hadden.
Tijdens de zitting op 18 april 2024 was [gedaagde] niet aanwezig, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De kantonrechter oordeelde dat DLVP niet aansprakelijk was voor de schade, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een gebrek aan de woning van [gedaagde]. De kantonrechter wees de eis tegen DLVP af, maar oordeelde dat [gedaagde] wel aansprakelijk was voor de schade, omdat zij erkend had dat haar handelen de lekkage had veroorzaakt. De kantonrechter kende een schadevergoeding van € 2.002,72 toe aan [eiser], inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten van [eiser]. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van DLVP, omdat zijn vordering tegen hen was afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.