ECLI:NL:RBROT:2024:4854

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
10783163
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waterschade door handelen bovenbuurvrouw, geen gebrek

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Michielsen, een schadevergoeding geëist van zowel Stichting De Leeuw van Putten (DLVP) als zijn bovenbuurvrouw, [gedaagde], naar aanleiding van waterschade die hij in zijn woning heeft ervaren. De schade ontstond op 2 augustus 2022, toen [gedaagde] haar balkon met een hogedrukreiniger schoonmaakte, wat leidde tot lekkage in de woning van [eiser]. Eiser stelde dat de brugvoegen van het balkon van [gedaagde] niet bestand waren tegen de waterkracht van de hogedrukreiniger en dat DLVP, als verhuurder, aansprakelijk was voor de schade. DLVP betwistte echter dat er sprake was van een gebrek en stelde dat de brugvoegen in 2016 waren vernieuwd en normaal gesproken een levensduur van 13 tot 20 jaar hadden.

Tijdens de zitting op 18 april 2024 was [gedaagde] niet aanwezig, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De kantonrechter oordeelde dat DLVP niet aansprakelijk was voor de schade, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een gebrek aan de woning van [gedaagde]. De kantonrechter wees de eis tegen DLVP af, maar oordeelde dat [gedaagde] wel aansprakelijk was voor de schade, omdat zij erkend had dat haar handelen de lekkage had veroorzaakt. De kantonrechter kende een schadevergoeding van € 2.002,72 toe aan [eiser], inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten van [eiser]. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van DLVP, omdat zijn vordering tegen hen was afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10783163 CV EXPL 23-29622
datum uitspraak: 17 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. R.J. Michielsen,
tegen

1.Stichting De Leeuw van Putten,

vestigingsplaats: Spijkenisse,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.Y. te Kiefte,

2.[gedaagde],

woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’, ‘DLVP’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2023, met bijlagen;
  • het mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • het antwoord van DLVP, met bijlagen;
  • de akte overlegging productie ter depot van DLVP, waarbij een USB-stick is gedeponeerd;
  • de brief van 18 december 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 18 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. R.J. Michielsen. Namens DLVP was [naam 1] (technisch medewerker vastgoed) aanwezig, bijgestaan door mr. A.Y. te Kiefte. [gedaagde] is, ondanks dat zij behoorlijk is opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser] huurt sinds eind 2014 van DLVP de woning aan [adres 1]. [gedaagde] huurt van DLVP de woning aan [adres 2] en is de bovenbuurvrouw van [eiser]. [gedaagde] heeft op 2 augustus 2022 haar balkon gereinigd en heeft daarbij gebruik gemaakt van een hogedrukreiniger. Op diezelfde dag heeft [eiser] in zijn woning een ernstige lekkage ontdekt, waardoor waterschade in de woning is ontstaan. Kort na het voorval heeft DLVP de brugvoegen van het balkon van [gedaagde] hersteld. [eiser] heeft [gedaagde] per e-mail van 24 november 2022 aansprakelijk gesteld voor de schade. Op diezelfde dag heeft ook een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden, waarbij [eiser], zijn zus [naam 2], [gedaagde] en DLVP aanwezig waren. Bij brief van 4 augustus 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] ook DLVP aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de lekkage.
2.2.
Volgens [eiser] is sprake van een gebrek aan de woning van [gedaagde], omdat de brugvoegen van het balkon niet bestand bleken te zijn tegen de waterkracht van een hogedrukreiniger en moeten de schadelijke gevolgen daarvan voor rekening van DLVP komen. Voor zover DLVP niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de lekkage en de schade stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] hiervoor aansprakelijk is. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door met een hogedrukgreiniger dusdanig hard op de brugvoegen van het balkon te spuiten dat hierdoor lekkage is ontstaan met waterschade in de woning van [eiser] tot gevolg. [eiser] eist daarom in deze procedure primair dat DLVP wordt veroordeeld een bedrag van € 3.274,52 aan schadevergoeding, met rente, aan [eiser] te betalen. Subsidiair - voor zover DLVP niet aansprakelijk is - eist [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld de hiervoor genoemde schadevergoeding met rente aan [eiser] te betalen.
2.3.
DLVP is het niet eens met de eis van [eiser]. Zij voert – voor zover van belang – aan dat geen sprake is van een gebrek. Betwist wordt dat brugvoegen bestand moeten zijn tegen de waterkracht van een hogedrukreiniger. [eiser] heeft dat niet onderbouwd en heeft ook niet aangetoond dat de brugvoegen niet in orde waren. DLVP stelt dat de brugvoegen van het balkon van [gedaagde] in juni 2016 zijn vernieuwd en dat deze, bij normaal gebruik, een levensduur hebben van in ieder geval meer dan dertien jaar. Volgens DLVP is de schade een rechtstreeks gevolg geweest van het handelen van [gedaagde] en is van een toerekenbare tekortkoming van DLVP geen sprake.
2.4.
Ook [gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser]. Volgens [gedaagde] waren de brugvoegen van het balkon niet goed meer, waardoor er via de kieren water in de woning van [eiser] is gelopen. [gedaagde] stelt daarnaast dat [eiser] zijn hele woning opnieuw heeft laten stucen en van nieuw laminaat heeft voorzien en dat de geëiste schadevergoeding niet in verhouding staat tot wat er is gebeurd.
2.5.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser] tegen DLVP af. De eis tegen [gedaagde] wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.002,72. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
DLVP is niet aansprakelijk voor de schade van [eiser]
2.6.
Voor de beantwoording van de vraag of DLVP aansprakelijk is voor de schade van [eiser] moet in de eerste plaats beoordeeld worden of sprake is van een gebrek in of aan de door DLVP aan [gedaagde] verhuurde woning en, als dat het geval is, of DLVP de daardoor veroorzaakte schade moet vergoeden (artikel 7:208 BW).
2.7.
Een gebrek is een staat of eigenschap van de woning of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de woning aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat de huurder bij het aangaan van de huurovereenkomst mag verwachten van een goed onderhouden woning (artikel 7:204 BW). De kantonrechter is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet is komen vast te staan dat er sprake is van een gebrek.
2.8.
[eiser] heeft weliswaar gesteld dat de brugvoegen van het balkon van [gedaagde] bestand moeten zijn tegen de waterkracht van een hogedrukreiniger, maar dat is door DLVP betwist. [eiser] heeft zowel in de dagvaarding als tijdens de zitting op geen enkele wijze toegelicht waar hij zijn stelling op heeft gebaseerd en heeft ook geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing daarvan. Dat brengt mee dat voor nadere bewijslevering geen plaats is en dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat brugvoegen bestand moeten zijn tegen de waterkracht van een hogedrukreiniger.
2.9.
Bovendien heeft DLVP onweersproken gesteld en met stukken onderbouwd dat de brugvoegen van het balkon in 2016 zijn vervangen en dat deze, afhankelijk van de aangebrachte soort kit, een levensduur hebben van 13 tot 15 jaar (bij MSP-kit) of 15 tot 20 jaar (bij polysulfidekit). Dat betekent dat de voegen, ten tijde van de lekkage in 2022, nog niet op de helft van hun gebruikelijke levensduur waren. [eiser] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de voegen desondanks van een zodanige slechte kwaliteit waren, dat daardoor waterschade in zijn woning is ontstaan. Dat DLVP ondanks het bovenstaande toch herstelwerkzaamheden aan het balkon heeft uitgevoerd, maakt het voorgaande niet anders. In dat verband heeft DLVP immers onbetwist gesteld dat zij die herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd ter voorkoming van verdere waterschade (nadat [gedaagde] haar balkon met de hogedrukreiniger had gereinigd) en níet omdat zij hiervoor aansprakelijk meende te zijn.
2.10.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat DLVP niet op grond van artikel 7:208 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [eiser]. De eis van [eiser] tegen DLVP wordt daarom afgewezen.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de schade van [eiser]
2.11.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde] aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade die [eiser] heeft geleden. In dat verband wordt vooropgesteld dat [gedaagde] niet (voldoende concreet) heeft betwist dat de lekkage bij [eiser] is ontstaan omdat [gedaagde] haar balkon met de hogedrukreiniger heeft gereinigd. Dat staat dus tussen partijen vast.
2.12.
[gedaagde] heeft bij haar mondelinge antwoord - zonder enige onderbouwing – aangevoerd dat de brugvoegen van haar balkon ‘niet meer goed zijn’. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoeld heeft aan te voeren dat niet zij, maar DLVP een verwijt treft, slaagt dit verweer niet gelet op wat hierover in r.o. 2.8 en 2.9 is overwogen.
2.13.
Zowel [eiser] als DLVP hebben gesteld dat [gedaagde] tijdens het bemiddelingsgesprek op 24 november 2022 heeft erkend dat de waterschade door haar handelen is ontstaan en dat [gedaagde] toen heeft toegezegd de schade te melden bij haar schadeverzekeraar. Ook [naam 2] heeft dat in haar schriftelijke verklaring bevestigd.
2.14.
[gedaagde] heeft, nadat zij slechts summier mondeling verweer heeft gevoerd (van de mogelijkheid om haar antwoord aan te vullen heeft zij geen gebruik gemaakt), er voor gekozen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Uit het niet verschijnen van [gedaagde] op de zitting kan de kantonrechter de gevolgtrekking maken die zij geraden acht (artikel 88 lid 2 Rv). Dat houdt in dit geval in dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] op 24 november 2022 heeft erkend dat de waterschade door haar gebruik van de hogedrukreiniger is ontstaan.
2.15.
Zelfs als hetgeen [gedaagde] tijdens het gesprek op 24 november 2022 heeft verklaard niet als een ondubbelzinnige erkenning van aansprakelijkheid beschouwd kan worden, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiser]. De lekkage en de daardoor veroorzaakte schade zouden immers niet zijn opgetreden als [gedaagde] niet een hogedrukgreiniger had gebruikt om haar balkon te reinigen. [gedaagde], die op de tweede verdieping woont, had zich moeten realiseren dat zij, door haar balkon op deze wijze te reinigen, een verhoogd risico op wateroverlast bij lager gelegen woonlagen in het leven zou roepen. Dat dat risico zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, brengt mee dat de daardoor veroorzaakte schade naar verkeersopvattingen voor rekening van [gedaagde] komt (artikel 6:162 BW).
[gedaagde] moet een bedrag van € 2.002,72 aan schadevergoeding aan [eiser] betalen
2.16.
Omdat hiervoor geoordeeld is dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade, moet vervolgens worden beoordeeld op welk bedrag aan schadevergoeding [eiser] recht heeft.
2.17.
[eiser] heeft de door hem geleden schade onderbouwd door middel van diverse foto’s, waarop de schade in zijn woning zichtbaar is, en facturen van de kosten die hij heeft moeten maken om de schade te herstellen. Die stukken heeft [eiser] op de zitting nader toegelicht, waarbij hij ook filmopnames heeft getoond waarop de schade in zijn woning te zien is. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee voldoende komen vast te staan dat zowel op de eerste verdieping van de woning van [eiser] als op de begane grond waterschade is ontstaan als gevolg van de lekkage vanaf het balkon van [gedaagde]. Dat de wateroverlast, naast de direct onder het balkon van [gedaagde] gelegen slaapkamer van [eiser] op de eerste verdieping, zich ook heeft kunnen uitbreiden tot de woonkamer, gang en keuken op de begane grond sluit aan op de stelling van [eiser] dat de lekkage al enige tijd aan de gang was op het moment dat hij deze bij thuiskomst ontdekte en dat de lekkage daarna nog zeker 20 minuten is doorgegaan.
2.18.
[eiser] heeft verder onweersproken gesteld dat hij ten gevolge van de waterschade genoodzaakt was het laminaat op de begane grond en in de slaapkamer op de eerste verdieping te vervangen en de muur in de slaapkamer op de eerste verdieping te behandelen. Dit sluit ook aan op de inhoud van de facturen ten aanzien van de uitgevoerde herstelwerkzaamheden. [eiser] heeft daarbij een brief van zijn schadeverzekeraar in het geding gebracht, waaruit volgt dat [eiser] niet verzekerd is voor schade door vocht dat uit vloeren of muren komt, zodat hij geen recht heeft op vergoeding van de schade door de verzekeraar.
2.19.
Door [eiser] zijn een aantal facturen in het geding gebracht die betrekking hebben op aankopen bij onder andere Action en Gamma, ten bedrag van respectievelijk € 43,66,
€ 21,85, € 14,61 en € 14,89. [eiser] heeft ter zitting nader toegelicht dat deze aankopen gedaan zijn in het kader van de behandeling van de door de lekkage aangetaste muur van zijn slaapkamer op de eerste verdieping. Omdat voldoende is komen vast te staan dat behandeling van de muur in de slaapkamer vanwege de lekkage noodzakelijk was, moet [gedaagde] het totaalbedrag van die facturen - te weten € 95,01 - als schadevergoeding aan [eiser] betalen.
2.20.
[gedaagde] moet in beginsel ook de kosten van vervanging van het laminaat in de slaapkamer op de eerste verdieping en op de begane grond vergoeden, omdat voldoende vast is komen te staan dat het laminaat door de wateroverlast zodanig is gaan ‘bollen’ dat [eiser] genoodzaakt was dit laminaat te vervangen. Uit de door [eiser] in dit kader overgelegde facturen van Afium en De Vloerspecialisten, ten bedrage van respectievelijk € 38,14 en € 3.141,37, volgt dat de totale kosten van vervanging van het laminaat € 3.179,51 bedragen.
2.21.
Gebleken is dat de oude laminaatvloer ten tijde van het optreden van de schade inmiddels al acht jaar oud was. Er van uitgaande dat een gemiddelde laminaatvloer na ongeveer 20 jaar volledig is afgeschreven (zoals ter zitting namens [eiser] gesteld), geniet [eiser] door het leggen van een nieuwe laminaatvloer een voordeel ten opzichte van de oude situatie. De levensduur van de nieuwe vloer zal normaal gesproken immers ongeveer acht jaar langer zijn dan de resterende levensduur van de oude vloer. De kantonrechter ziet daarin aanleiding een correctie ‘nieuw voor oud’ toe te passen op het totale bedrag aan herstelkosten van het laminaat. Het door [eiser] genoten voordeel wordt in redelijkheid geschat op € 1.271,80 (8/20 x € 3.141,37). Dat betekent dat [gedaagde] ten aanzien van de herstelkosten van het laminaat in totaal een bedrag van € 1.907,71 (€ 3.179,51 -/- € 1.271,80) aan [eiser] moet vergoeden.
2.22.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] wordt veroordeeld een schadevergoeding van in totaal € 2.002,72 (€ 95,01 + € 1.907,71) aan [eiser] te betalen. De wettelijke rente over dat bedrag wordt, zoals door [eiser] geëist, toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, namelijk 23 oktober 2023.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.23.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 86,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x
€ 238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 681,-. Er worden geen dagvaardingskosten toegewezen, omdat [eiser] met een toevoeging procedeert.
[eiser] moet de proceskosten van DLVP betalen
2.24.
Omdat de vordering van [eiser] tegen DLVP wordt afgewezen moet [eiser] de proceskosten van DLVP betalen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van DLVP op € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 595,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.25.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat dat deel van het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis van [eiser] tegen DLVP af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.002,72 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 23 oktober 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser], die worden begroot op € 681,-;
3.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van DLVP, die worden begroot op € 595,-;
3.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling bij 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487