ECLI:NL:RBROT:2024:4833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
10/169360-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige, inclusief seksueel binnendringen, en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een 14-jarig meisje. De verdachte heeft in de nacht van 20 op 21 maart 2022 ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de aanvankelijke instemming van het slachtoffer met de ontmoeting irrelevant was, omdat de verdachte had moeten beseffen dat het slachtoffer kwetsbaar was. De verdachte heeft het slachtoffer en een medeverdachte in een onbekende woning in Rotterdam achtergelaten, wat de rechtbank als bijzonder respectloos beschouwde. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft geprobeerd zijn gedrag te verhullen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en de medeverdachte voor een periode van 5 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De rechtbank wees ook een schadevergoeding van € 5.000 toe aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/169360-22
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. D.C.D. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met [slachtoffer] , voor de duur van 2 jaar, met de bepaling dat voor iedere overtreding van dit contactverbod 2 weken vervangende hechtenis kan worden toegepast met een totale duur van ten hoogste 6 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met dien verstande dat de rechtbank, net als de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen acht dat de verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit onderdeel van het ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 20 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] te weten het
- brengen en vervolgens houden en bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- duwen en vervolgens houden en bewegen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft in de nacht van 20 maart 2022 op 21 maart 2022 ontucht gepleegd met een 14-jarig meisje door seks met haar te hebben.
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] leren kennen via [naam] , een groepsgenootje van de zorginstelling waar zij beiden verbleven, en die via Snapchat contact had met de verdachte. Het slachtoffer is samen met [naam] weggelopen om met de verdachte te gaan chillen. Vervolgens zijn de meisjes met een door de verdachte geregelde taxi vanuit Alphen aan den Rijn afgereisd naar Rotterdam. Daar werden zij door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opgewacht en naar een woning in [plaats] gereden, waar de destijds 19-jarige verdachte seks met het slachtoffer heeft gehad.
De wetgever heeft seks met jeugdigen uitdrukkelijk verboden. Dit verbod strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gezien hun jeugdige leeftijd in het algemeen zelf onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag te overzien. Dat het slachtoffer aanvankelijk heeft ingestemd met een ontmoeting met de verdachte, waarbij [naam] tegen hem heeft gezegd dat [slachtoffer] 16 jaar oud was, is niet relevant. De wetgever heeft met het verbod juist de bedoeling gehad om jeugdigen te beschermen, ook tegen dergelijke uitspraken en gedragingen van zichzelf. Dit maakt dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden.
De rechtbank weegt in deze zaak ook de omstandigheden waaronder het feit is begaan mee. Uit niets is gebleken dat de verdachte rekenschap heeft gegeven van de kwetsbaarheid van het minderjarige slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer pas die avond leren kennen en seks met haar gehad in een voor haar onbekende woning ver van haar vertrouwde omgeving, terwijl zij lachgas had gebruikt. Verder geldt dat er nog minstens zes andere mannen in de woning aanwezig waren, hetgeen onmiskenbaar tot een machtsdynamiek heeft geleid. De verdachte heeft moeten beseffen dat al deze omstandigheden samen het al zo jonge slachtoffer extra kwetsbaar en weerloos hebben gemaakt. De rechtbank kan moeilijk geloven dat het de verdachte is ontgaan wat er zich nog meer in de woning heeft afgespeeld, gelet op de verklaringen die beide meisjes over die avond hebben afgelegd. Daarbij heeft de verdachte zich ook moeten realiseren dat er voor het slachtoffer een punt moet zijn geweest waarop haar wil om daar aanwezig te zijn en seks te hebben omsloeg in tegenzin en zij wellicht niet de moed heeft gehad om dit voldoende kenbaar te maken.
Ondanks alle hiervoor genoemde alarmerende omstandigheden heeft de verdachte zich laten leiden door zijn eigen lustbehoeften zonder om te kijken naar het slachtoffer. Daarbij komt dat beide meisjes in de vroege ochtend, omstreeks 04.00 uur, buiten op straat zijn achtergelaten door de verdachte en de andere mannen uit de woning. De meisjes zijn daarmee aan hun lot overgelaten, terwijl de verdachte wist dat de meisjes van ver kwamen en geen vervoer hadden, gelet op het feit dat hij op de heenweg een taxi voor hen had geregeld. Dit is niet alleen respectloos, maar bevestigt ook het beeld dat de verdachte bij het plegen van dit feit alleen aan zichzelf heeft gedacht.
Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer al ruim twee jaar lang worstelt met de enorme lichamelijke en psychische gevolgen die het handelen van de verdachte op haar hebben gehad. Daarbij heeft zij op indringende wijze verteld dat de mentale littekens nog veel erger zijn dan de lichamelijke verwondingen die zij die nacht heeft opgelopen, dat deze bewuste nacht haar hele leven lang zal bijblijven en dat het haar toekomstplannen heeft doorkruist.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij lange tijd geen openheid van zaken heeft willen geven. Zo heeft hij eerder bij de politie aangegeven dat hij het huis in [plaats] niet kent en dat de namen van de meisjes hem niks zeggen, ook niet nadat de politie hem confronteerde met de gegevens uit de telefoon van [naam] waaruit blijkt dat zij op de desbetreffende dag 12 keer telefonisch contact heeft gehad met het nummer van de verdachte. De rechtbank concludeert dat de verdachte door met deze verklaringen lange tijd heeft geprobeerd om zijn daad te verhullen.
Op de zitting heeft de verdachte de ontucht weliswaar bekend, maar wees hij het slachtoffer aan als degene die hem verkeerd had ingelicht over haar leeftijd en zelf het initiatief tot de ontuchtige handelingen had genomen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte zichzelf als slachtoffer ziet, geen daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en het laakbare van zijn handelingen niet inziet. Bij de rechtbank is de indruk ontstaan dat het DNA-bewijs, waaruit het seksuele contact van de verdachte met het slachtoffer is gebleken, het enige is dat hem over de streep heeft getrokken om alsnog op de zitting een bekennende verklaring af te leggen en zijn spijt te betuigen. Dat maakt dat de rechtbank aan de spijtbetuiging die de verdachte op zitting heeft afgelegd, weinig belang hecht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 3 februari 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt,. Dit rapport houdt kort gezegd het volgende in.
De verdachte heeft vaste en stabiele huisvesting, beschikt over de nodige kwalificaties voor de arbeidsmarkt, heeft goed contact met zijn moeder, zijn zus en zijn verdere familie. Ook heeft hij daarbuiten een sociaal vangnet. Op het moment van het uitbrengen van het rapport had de verdachte wel schulden en geen inkomen. Ten minste één medeverdachte behoort tot zijn kennissenkring. Verder sluit de reclassering niet uit dat middelengebruik of eventuele (seksuele) problematiek invloed hebben gehad op het tenlastegelegde gedrag. Gelet op de ernst van het tenlastegelegde delict vindt de reclassering het noodzakelijk dat de persoon, het gedrag en eventuele problematiek van de verdachte nader wordt onderzocht en (ambulant) wordt behandeld.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden op te leggen. Die voorwaarden zijn een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling door De Waag, Fivoor of een soortgelijke zorgverlener.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De verdediging heeft verzocht om niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat hiermee niet kan worden volstaan. Daarbij realiseert de rechtbank zich dat het voor de verdachte zware consequenties heeft dat hij opnieuw, na zo’n lange tijd, de gevangenis in moet. De rechtbank laat echter enerzijds de ernst van het feit en anderzijds het feit dat de verdachte geen werkelijk inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen zwaarder wegen. Daarnaast heeft de verdachte geen oprechte spijt of berouw getoond, terwijl dat gelet op zijn bekennende verklaring wel van hem had mogen worden verwacht.
De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van twee jaar komt de rechtbank gelet op het bewezenverklaarde feit te hoog voor. De rechtbank ziet aanleiding om van deze eis af te wijken. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft daarnaast de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld, laten meewegen.
Nu de reclassering begeleiding noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe om nieuwe strafbare feiten van de verdachte tegen te gaan. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten om zich ambulant te laten behandelen. Daarbij speelt mee dat het reclasseringsrapport ruim een jaar geleden is opgesteld en de noodzaak van het opleggen van zo’n ingrijpende voorwaarde niet onlangs opnieuw is vastgesteld.
De rechtbank vindt daarnaast een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid op grond van artikel 38v Sr aangewezen, inhoudende een contactverbod met [naam] en [slachtoffer] . De maatregel wordt opgelegd voor de duur van vijf jaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [benadeelde partij] zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit en waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. Zij vordert een vergoeding van € 20.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaategel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 10.000, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het resterende deel van de vordering, en het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is verzocht de vordering van de benadeelde partij sterk te matigen. Uit de stukken van de psycholoog die ter onderbouwing van de vordering zijn overgelegd blijkt dat de benadeelde partij eerder (vergelijkbare) incidenten heeft meegemaakt. Daarnaast zien de aangehaalde uitspraken waarnaar is verwezen ter onderbouwing van de hoogte van het gevorderde bedrag op groepsverkrachting van een minderjarige, terwijl het hier gaat om ontucht. Bij het bepalen van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding wordt bovendien verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, die voor vergoeding in aanmerking komt. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank heeft voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding aansluiting gezocht bij bedragen die zijn toegewezen in vergelijkbare zaken en bij uitkeringen die zijn vermeld onder categorieën 2/3 van de letsellijst van het schadefonds geweldsmisdrijven. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 maart 2022. De rechtbank ziet aanleiding om de gijzelingsduur te beperken nu dat ook in het geval van de medeverdachte wordt bepaald.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) en [naam] (geboren op [geboortedatum 3] 2007), na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van maximaal 6 (zes) maanden; toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betaleneen bedrag van
€ 5.000 (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 5.000(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.000 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en D.G.J. Roset, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in de periode van 20 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met (een) ander(en) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] te weten het
- betasten van en/of wrijven over en/of duwen op/tussen de schaamlippen, althans de vagina van die [slachtoffer] en/ of
- brengen en/ of vervolgens houden en/ of bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/ of
- brengen en/of duwen en/of vervolgens houden en/of bewegen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] .
( art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht )