ECLI:NL:RBROT:2024:4812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/10/679205 / KG ZA 24-441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op overplaatsing binnen TBS-instelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in een TBS-instelling verblijft, en de besloten vennootschap Fivoor B.V. De eiser, die sinds december 2019 in de instelling verblijft, vordert een verbod op zijn overplaatsing naar een andere afdeling binnen de instelling. De voorzieningenrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De eiser stelt dat de overplaatsing naar afdeling [afdeling 1] onveilig voor hem is en dat hij daar risico loopt op terugval in drugsgebruik. Fivoor B.V. heeft echter betoogd dat de behandeling van de eiser is gestagneerd en dat een overplaatsing naar afdeling [afdeling 1] noodzakelijk is voor de zorg voor andere patiënten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de instelling voldoende beoordelingsvrijheid heeft bij de toewijzing van verblijfsruimten en dat de vordering van de eiser niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser op alle onderdelen afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.973,00.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679205 / KG ZA 24-441
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 29a lid 1 Rv van 23 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. D.J.B. Bosscher te Halfweg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIVOOR B.V.,
gevestigd te Poortugaal,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Oskam te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en Fivoor genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. Th. Veling, voorzieningenrechter, en mr. Q. Chen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser] in persoon (via een online verbinding van Teams), bijgestaan door mr. D.J.B. Bosscher;
  • [naam 1] (teammanager patiëntenzorg), [naam 2] (coördinerend regiebehandelaar) en [naam 3] (jurist gezondheidszorg) namens Fivoor, bijgestaan door mr. A.J. Oskam.
De voorzieningenrechter gaat over tot de mondelinge behandeling. Beide partijen lichten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, ter zitting hun standpunt nader toe. Vervolgens deelt de voorzieningenrechter mee dat hij voornemens is mondeling uitspraak te doen en daartoe de zitting te schorsen. Na de schorsing doet de voorzieningenrechter mondeling uitspraak op de voet van artikel 29a lid 1 Rv. De uitspraak luidt als volgt.

1.De beoordeling

1.1.
Het geschil ziet kort samengevat op het volgende. [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en TBS met dwangverpleging. In het kader van de TBS-maatregel verblijft [eiser] sinds december 2019 in [instelling 1] (hierna: de instelling). De instelling is onderdeel van Fivoor. Binnen de instelling heeft [eiser] op verschillende afdelingen gezeten, waaronder afdeling [afdeling 1]. Met ingang van 1 maart 2024 verblijft hij op afdeling [afdeling 2]. Hij staat op de wachtlijst voor overplaatsing naar [instelling 2] in Venray. De instelling wenst [eiser] te verplaatsen naar afdeling [afdeling 1]. [eiser] maakt bezwaar tegen die beslissing. Hij vordert in dit kort geding primair Fivoor te verbieden om hem te verhuizen naar afdeling [afdeling 1] en subsidiair Fivoor te gebieden respect voor de grondrechten, kwaliteit van leven en veiligheid van [eiser] in de instelling te garanderen. Fivoor concludeert tot afwijzing van de vordering.
1.2.
In artikel 16 lid 1 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) is, voor zover relevant, bepaald dat het hoofd van de instelling de verpleegde een persoonlijke verblijfsruimte toewijst en ervoor zorgt dat deze behoorlijk is ingericht. Fivoor stelt terecht dat bij de toewijzing van de verblijfsruimte een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt aan de instelling. De vraag of de instelling [eiser] mag overplaatsen naar een andere afdeling ([afdeling 1]), kan daarom slechts marginaal worden getoetst. Dat wil zeggen dat een toewijzing van het gevorderde verbod tot overplaatsing alleen op zijn plaats is, als de instelling in redelijkheid niet tot de beslissing tot overplaatsing heeft kunnen komen.
1.3.
[eiser] stelt dat het niet veilig is op afdeling [afdeling 1], omdat daar veel incidenten plaatsvinden. Hij vreest dat hij, wanneer hij daar naar terugkeert, terugvalt op drugsgebruik. Op afdeling [afdeling 2] is het rustig en voelt hij zich veilig. Hij is nog niet uitbehandeld.
1.4.
Fivoor voert, ter onderbouwing van haar beslissing, het volgende aan.
De behandeling van [eiser] binnen de instelling is gestagneerd. Om die reden heeft Fivoor gekozen voor een nieuwe behandelpoging in een andere kliniek, [eiser] wacht momenteel op die overplaatsing. Afdeling [afdeling 2] is kleinschaliger dan afdeling [afdeling 1] en biedt meer begeleiding aan de verpleegden. [eiser] is geschikt voor beide afdelingen, terwijl op afdeling [afdeling 1] een verpleegde verblijft die de extra begeleiding van afdeling [afdeling 2] nodig heeft. Ook op afdeling [afdeling 1] zal [eiser] ondersteuning en zorg ontvangen op het gebied van zijn verslavingsproblematiek.
1.5.
Het is, zoals al gezegd in r.o. 1.2., aan de instelling om te bepalen waar een verpleegde verblijft. Fivoor heeft voldoende toegelicht dat [eiser] aanvankelijk van afdeling [afdeling 1] naar [afdeling 2] is overgeplaatst omdat de behandeling op afdeling [afdeling 1] niet het beoogde resultaat had, maar dat zij ditzelfde inmiddels ook heeft moeten vaststellen voor wat betreft de behandeling bij [afdeling 2]. Er is dus geen bijzondere reden meer om [eiser] op die afdeling te houden. Omdat een andere verpleegde juist wel plaatsing bij [afdeling 2] nodig heeft vanwege de daar geboden begeleiding, mag de instelling in principe besluiten dat [eiser] plaats moet maken voor die verpleegde. Dat zou alleen anders zijn als er duidelijke contra-indicaties zijn voor [eiser] om op afdeling [afdeling 1] te worden geplaatst. Die zijn er niet. De omstandigheid dat [eiser] zich veiliger voelt bij [afdeling 2] en dat het bij [afdeling 1] veel onrustiger is, is daarvoor niet genoeg. Niet voldoende aannemelijk is dat plaatsing op afdeling [afdeling 1] schadelijk zal zijn voor de gezondheid en het herstelproces van [eiser]. Daarbij is het natuurlijk niet zo dat Fivoor hem aan zijn lot zal overlaten na overplaatsing. Dat spreekt vanzelf en is ter zitting nog eens bevestigd.
1.6.
[eiser] stelt dat Fivoor heeft toegezegd dat hij niet zou worden overgeplaatst naar een andere afdeling. Die stelling is niet voldoende aannemelijk geworden. Uit de toelichting van [eiser] zelf volgt dat die uitspraak van Fivoor is gedaan in het kader van de discussie over een verplaatsing van [eiser] binnen de afdeling [afdeling 2] naar een kleinere kamer vanwege ventilatieproblemen. [eiser] hoefde niet naar die kleine kamer zolang het onderzoek naar de luchtkwaliteit in die kleine kamer nog gaande was. Dat is wat anders dan een verhuizing naar een andere afdeling van de instelling. Als er al sprake is geweest van een toezegging, dan zag deze dus niet op een belofte dat [eiser] tot zijn overplaatsing naar een andere kliniek op afdeling [afdeling 2] kan blijven.
1.7.
Bij toewijzing van de subsidiaire vordering heeft [eiser] onvoldoende belang. Niet ter discussie staat dat Fivoor zich aan de wet moet houden en dus ook de grondrechten van [eiser] dient te respecteren. De vordering is echter te algemeen en te onbepaald geformuleerd om een voorlopige voorziening daarop te baseren. Dat kan anders zijn in geval van een concrete schending van grondrechten, maar daarvan is nu geen sprake.
1.8.
Dat betekent dat de vordering van [eiser] op alle onderdelen wordt afgewezen.
1.9.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Fivoor worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vorderingen af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
2.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
De voorzieningenrechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,