In deze zaak vorderde de vrouw, eiseres, een verklaring voor recht dat de man, gedaagde, onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar en verzocht zij om een schadevergoeding van € 61.061,58. De vrouw stelde dat de man haar onder druk heeft gezet om een lening aan te vragen met vervalste documenten en dat hij het geleende geld voor zichzelf heeft gebruikt. De man was niet verschenen en de vorderingen werden door de bewindvoerder betwist. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar vorderingen tegen de man, omdat de goederen van de man onder bewind stonden en de bewindvoerder de juiste partij was om aan te spreken. De rechtbank wees de vorderingen af, omdat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld en dat de vorderingen niet toewijsbaar waren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg, gezien de relatie tussen de partijen. Het vonnis werd uitgesproken op 24 januari 2024.