ECLI:NL:RBROT:2024:4792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/143/ FT RK 24/144
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met het UWV

In deze zaak heeft verzoekster op 5 maart 2024 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, samen met een verzoek om het UWV te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Verzoekster heeft zes schuldeisers, waarvan twee preferente en vier concurrente, met een totale vordering van € 28.266,76. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 6,05% aan de preferente en 3,03% aan de concurrente schuldeisers. Het UWV, dat een vordering van € 4.326,81 heeft, weigerde in te stemmen met de regeling, ondanks dat vijf van de zes schuldeisers akkoord gingen.

Tijdens de zitting op 15 mei 2024 was het UWV niet aanwezig om hun standpunt toe te lichten. De rechtbank heeft beoordeeld of de weigering van het UWV om in te stemmen met de regeling redelijk was, gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging en het voorstel goed gedocumenteerd was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wogen dan die van het UWV. De rechtbank heeft daarom het UWV bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan het UWV opgelegd, begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 mei 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 5 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten het UWV, in behandeling bij Syncasso Gerechtsdeurwaarders (hierna: het UWV) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 15 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw M. Bergwerff, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlener).
De weigerende schuldeiser is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers, waarvan twee preferente en vier concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 28.266,76 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 3 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,05% aan de preferente schuldeisers en 3,03% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De totale schuldenlast bedroeg op dat moment € 29.002,06. De schuldenlast is derhalve lager geworden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering alsmede haar baan voor 4 uur per week. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Het UWV stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 4.326,81 op verzoekster, welke 15,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft het UWV te kennen gegeven niet akkoord te kunnen gaan met het aanbod, zonder nadere opgave van redenen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft het UWV geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van het UWV bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of het UWV in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van het UWV een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 15,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster een Participatiewet-uitkering ontvangt en daarnaast voor 4 uur per week beschikt over betaald werk en daarnaast aanvullend solliciteert. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van het UWV die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om het UWV te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Het UWV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt het UWV om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt het UWV in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. van Vuren, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.