ECLI:NL:RBROT:2024:4784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/10/654309 / HA ZA 23-256
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een (af)splitsing en aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad in het kader van voedselveiligheid

In deze zaak vordert het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) de vernietiging van een (af)splitsing van de vennootschap [gedaagde 1] en stelt het dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door met de splitsing een sterfhuisconstructie te creëren. De rechtbank Rotterdam heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin het FAVV stelt dat de gedaagden met de splitsing doelbewust activa hebben onttrokken aan [gedaagde 1], waardoor het FAVV benadeeld is in zijn verhaalsmogelijkheden voor verbeurde dwangsommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de splitsing van [gedaagde 1] in mei 2022 is doorgezet, ondanks de wetenschap van de gedaagden dat er een aanzienlijke vordering aan verbeurde dwangsommen op [gedaagde 1] rustte. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die het FAVV lijdt door deze onrechtmatige daad. De zaak is van internationaal belang, aangezien het FAVV in België is gevestigd en de gedaagden in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van het FAVV toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot betaling van de schade, die nader moet worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/654309 / HA ZA 23-256
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
HET FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN,
gevestigd te Brussel, België,
eiser,
advocaat mr. A.C. Teeuw te Middelharnis,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Dordrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Dordrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Dordrecht,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Dordrecht,
5.
[gedaagde 5],
wonende te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. L.P. Quist te Dordrecht.
Eiser wordt hierna het FAVV genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5]. Gezamenlijk worden zij [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 februari 2023, met producties 1 tot en met 66,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 9,
  • de brief van de rechtbank van 7 juni 2023, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de brief van de rechtbank van 1 november 2023, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling,
  • de akte overlegging producties van het FAVV, met producties FAVV-67 tot en met FAVV-74a-k,
  • de mondelinge behandeling op 21 november 2023 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van het FAVV en [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het FAVV is belast met de controle en naleving van de wetgeving met betrekking tot de voedselveiligheid voor de gehele voedselketen in België.
2.2.
[gedaagde 1] is in 2013 opgericht door [gedaagde 5] en houdt zich bezig met de teelt van groenten in kassen, waaronder paksoi en sla, in Nederland en België. Tot 24 mei 2022 was haar statutaire naam ‘[gedaagde 2]’.
2.3.
[gedaagde 4] is de bestuurder van [gedaagde 1] en [gedaagde 5] gevolmachtigde. De aandelen van [gedaagde 1] worden gehouden door [gedaagde 3], waarvan [gedaagde 5] de bestuurder en aandeelhouder is en [gedaagde 4] gevolmachtigde.
2.4.
Het FAVV heeft vanaf februari 2020 diverse (her)controles bij [gedaagde 1] in België uitgevoerd. Het FAVV heeft van die controles processen-verbaal opgemaakt, waarin – samengevat weergegeven – is vermeld dat hij overtredingen van EU-regelgeving heeft geconstateerd, onder meer op het gebied van tracering, etikettering, hygiëne en gewasbeschermingsmiddelen.
2.5.
Op 10 augustus 2021 heeft het FAVV [gedaagde 5] gehoord over de onder 2.4 vermelde overtredingen in 2020 en 2021. In het proces-verbaal van verhoor is onder meer vermeld dat [gedaagde 5] heeft verklaard:
“te handelen voor rekening van [gedaagde 2] (…) als DGA (Directeur Groot Aandeelhouder)”en dat het FAVV een teelt- en handelsverbod overweegt. In het proces-verbaal is verder verwezen naar een schriftelijke verklaring van [gedaagde 5], waarin hij (onder meer) heeft verklaard:
“(…) ik ben bestuurder van de Nederlandse besloten vennootschap [gedaagde 2] (…)”.
2.6.
Op 10 januari 2022 heeft het FAVV opnieuw een hercontrole bij [gedaagde 1] in België uitgevoerd. Hiervan heeft het FAVV een proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal is – samengevat weergegeven – vermeld dat het FAVV gebroken glasscherven tussen het gewas, afval tussen de gewassen, ongediertebestrijding tussen de planten en uitwerpselen heeft geconstateerd.
2.7.
Bij beslissing van 27 januari 2022 heeft het FAVV aan [gedaagde 1] – kort gezegd – een teeltverbod opgelegd en een verbod om producten van alle Belgische locaties op de markt te brengen. [gedaagde 1] heeft beroep tegen deze beslissing ingesteld bij de Belgische Raad van State.
2.8.
Op 8 februari 2022 heeft het FAVV gecontroleerd of [gedaagde 1] de op 27 januari 2022 opgelegde maatregelen (zie 2.7) naleeft. In het rapport dat het FAVV van die controle heeft opgesteld, is vermeld:
“Operator respecteert de opgelegde maatregelen niet. Negeert het teelt en handelsverbod. Operator respecteert de inbeslagname niet, maakt onder beslag liggende goederen weg en pleegt zegelbreuk”.
2.9.
Op 10 en 11 februari 2022 heeft het FAVV nogmaals gecontroleerd of [gedaagde 1] de maatregelen van 27 januari 2022 naleeft. In de rapporten van beide controles heeft het FAVV vermeld:
“Operator respecteert de inbeslagname niet, maakt onder beslag liggende goederen weg en pleegt zegelbreuk”.
2.10.
Bij uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen op vordering van het FAVV [gedaagde 1] in kort geding veroordeeld tot het naleven en uitvoeren van de door het FAVV op 27 januari 2022 opgelegde administratieve maatregelen (zie 2.7), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag. Deze uitspraak luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Gezien [gedaagde 2] elke waarschuwing en maatregel doelbewust naast zich neer gelegd heeft, en dit gedurende 2 jaar, worden de maatregelen opgelegd door het FAVV op 27 januari 2022 niet disproportioneel geacht.
(…)
Gelet op de houding van [gedaagde 2] is het verzoek een fikse dwangsom op te leggen gerechtvaardigd, zelfs noodzakelijk om [gedaagde 2] ertoe aan te zetten de regels inzake hygiëne en traceerbaarheid te doen respecteren. [gedaagde 2] houdt al 2 jaar het been halsstarrig stijf.
(…)”.
[gedaagde 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
2.11.
In februari, maart en april 2022 heeft het FAVV opnieuw hercontroles bij [gedaagde 1] in België uitgevoerd. Hiervan heeft het FAVV processen-verbaal opgemaakt. In deze processen-verbaal is – onder meer – vermeld dat het FAVV overtredingen van het teelt- en handelsverbod en overtredingen van hygiëneregels en voedselveiligheid heeft geconstateerd.
2.12.
Op 7 april 2022 heeft de deurwaarder op verzoek van het FAVV bevel gedaan aan [gedaagde 1] tot betaling van € 3.776.963,72 aan verbeurde dwangsommen en proceskosten. Vervolgens heeft het FAVV beslag doen leggen op roerende zaken van [gedaagde 1] in België.
2.13.
Bij uitspraak van 2 mei 2022 heeft het Hof van Beroep Antwerpen het hoger beroep van [gedaagde 1] tegen de uitspraak van 25 februari 2022 (zie 2.10) ongegrond verklaard en de uitspraak van 25 februari 2022 bevestigd. Deze uitspraak luidt voor zover
hier van belang:
“(…)
Het hoger beroep van [gedaagde 2] wordt ongegrond verklaard en de bestreden beschikking integraal bevestigd, ook voor wat betreft de opgelegde dwangsommen, nu [gedaagde 2] ruim twee jaar de tijd had om zich in regel te stellen, dit blijkbaar blijft weigeren en ook na 27.01.2022 de opgelegde maatregelen blijft naast zich neerleggen. (…)”.
2.14.
Op 24 mei 2022 heeft [gedaagde 1] haar statutaire naam gewijzigd van ‘[gedaagde 2]’ (zie 2.2) in ‘[gedaagde 1]’.
2.15.
Op 31 mei 2022 heeft [gedaagde 4] als bestuurder van [gedaagde 1] een voorstel tot afsplitsing in de zin van artikel 2:334a lid 3 BW ondertekend.
2.16.
Op 10 juni 2022 heeft het FAVV ten laste van [gedaagde 1] in Nederland executoriaal beslag doen leggen onder derden en op 11 augustus 2022 op roerende zaken van [gedaagde 1].
2.17.
[gedaagde 3] heeft ter algemene vergadering van [gedaagde 1] op 15 augustus 2022 besloten tot afsplitsing overeenkomstig het onder 2.15 vermelde splitsingsvoorstel. Vervolgens is [gedaagde 1] bij akte van splitsing van diezelfde datum gesplitst in [gedaagde 1] als splitsende vennootschap en [gedaagde 2] als verkrijgende vennootschap. Bij deze splitsing heeft [gedaagde 2] onder meer twee pachtovereenkomsten verkregen.
2.18.
[gedaagde 4] is de bestuurder van [gedaagde 2]. De aandelen van [gedaagde 2] worden gehouden door [gedaagde 3].
2.19.
Op 1 november 2022 heeft het FAVV ten laste van [gedaagde 1] in Nederland executoriaal derdenbeslag gelegd onder Versland Selection B.V. (hierna: Versland). Hierop heeft Versland aan de deurwaarder geschreven dat zij als gevolg van de splitsing van [gedaagde 1] sinds 15 augustus 2022 geen rechtsverhouding meer heeft met [gedaagde 1], maar met [gedaagde 2].
2.20.
Bij uitspraak van 3 april 2023 heeft de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen [gedaagde 5] en [gedaagde 1] strafrechtelijk veroordeeld voor – onder meer – overtreding van regelgeving op het gebied van voedselveiligheid en hygiëne.
2.21.
Bij uitspraak van 26 oktober 2023 heeft de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen geoordeeld dat [gedaagde 1] over de periode van 26 februari 2022 tot 1 april 2022 een bedrag van € 3.142.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd vanwege overtreding van het teelt- en handelsverbod.

3.Het geschil

3.1.
Het FAVV vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat het FAVV de (af)splitsing van [gedaagde 1] heeft vernietigd, althans de (af)splitsing vernietigt,
2) het besluit van [gedaagde 3] tot afsplitsing vernietigt,
3) voor recht verklaart dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatig jegens het FAVV hebben gehandeld,
4) voor recht verklaart dat de bestuurders van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] persoonlijk aansprakelijk zijn jegens het FAVV,
5) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.953.974,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verbeuren van de dwangsommen, althans vanaf 15 september 2022, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van algehele voldoening,
6) [gedaagde 5] en [gedaagde 4] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.953.974,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verbeuren van de dwangsommen, althans vanaf 15 september 2022, athans vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van algehele voldoening,
7) [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling, en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De conclusie van [gedaagden] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van het FAVV in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Internationale bevoegdheid

4.1.
Dit is een zaak met een internationaal karakter, omdat het FAVV in België is gevestigd en [gedaagden] in Nederland. Dat betekent dat de rechtbank ambtshalve moet onderzoeken of zij internationaal bevoegd is.
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet in de eerste plaats worden gekeken naar de bevoegdheidsregels van de Brussel I bis-Verordening [1] . Deze verordening is formeel en temporeel van toepassing. De vraag is of deze zaak gelet op het onderliggende onderwerp (verbeurde dwangsommen ter versterking van administratiefrechtelijke maatregelen) ook binnen het materiële toepassingsgebied van Brussel I bis valt. Brussel I bis is namelijk alleen van toepassing in ‘burgerlijke en handelszaken’ (artikel 1 lid 1 Brussel I bis) en heeft geen betrekking op – voor zover hier van belang – bestuursrechtelijke en administratieve zaken.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 Brussel I bis. Het gaat immers niet om de invordering van de hierboven vermelde dwangsommen via de privaatrechtelijke weg, maar om de splitsing van [gedaagde 1] (zie 2.17) en de gevolgen daarvan voor het FAVV. De vorderingen zijn niet alleen ingesteld tegen [gedaagde 1] – aan wie de dwangsommen zijn opgelegd – , maar ook tegen [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 5].
4.4.
[gedaagden] hebben alle woonplaats in Nederland. Daarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I bis. De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank volgt uit artikel 99 lid 1 Rv, omdat [gedaagden] woonplaats hebben in het rechtsgebied van deze rechtbank.
Onrechtmatige daad
4.5.
Bij de mondelinge behandeling heeft het FAVV toegelicht dat hij zijn vorderingen naast elkaar heeft ingesteld en niet primair, subsidiair en meer subsidiair. Het gaat het FAVV er uiteindelijk om dat [gedaagden] aansprakelijk worden gehouden voor de voor het FAVV negatieve gevolgen van de splitsing: het ontnemen van de mogelijkheid om (een deel van) de vordering van het FAVV te verhalen op de activa die zich zonder de splitsing in [gedaagde 1] zouden hebben bevonden en die zich na de splitsing in [gedaagde 2] bevinden. De rechtbank ziet aanleiding om eerst te beoordelen of [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld.
Toepasselijk recht
4.6.
De vraag welk recht van toepassing is op vorderingen uit onrechtmatige daad moet beoordeeld worden aan de hand van de Rome II Verordening [2] . Op grond van artikel 4 lid 1 van die verordening is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
4.7.
De schade die het FAVV stelt te hebben geleden, ziet op de waarde die als gevolg van de splitsing aan [gedaagde 1] is onttrokken, zodat het FAVV in zijn verhaalsmogelijkheden is beperkt. Nu de splitsing in Nederland heeft plaatsgevonden, heeft de gestelde schade zich hier voorgedaan. Dat betekent dat Nederlands recht van toepassing is.
Procesbevoegdheid FAVV
4.8.
[gedaagden] voeren aan dat het FAVV niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij als Belgische publiekrechtelijke rechtspersoon niet bevoegd is om een privaatrechtelijke vordering bij de Nederlandse rechter in te stellen. Daarnaast is de vordering tot betaling van dwangsommen (nog) niet definitief vastgesteld in België. Eerst zal die vordering in België onherroepelijk moeten worden vastgesteld door de Belgische rechtbank. Daarna zal het FAVV om een exequatur moeten verzoeken, voordat het FAVV zich tot de Nederlandse rechter kan wenden met de vorderingen die hij in deze procedure heeft ingesteld.
4.9.
Dit verweer treft geen doel. Naar het FAVV terecht stelt, mag een (buitenlands) bestuursorgaan zoals het FAVV privaatrechtelijke maatregelen treffen om tegen benadeling van zijn verhaalsmogelijkheden op te komen, bijvoorbeeld door het instellen van een vordering tot betaling van schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad. Dat doet het FAVV in deze zaak. Hij vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad doordat het FAVV – naar hij stelt – door de splitsing is benadeeld in zijn mogelijkheden tot verhaal van zijn vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen. Het gaat in deze zaak niet over de verschuldigdheid van deze dwangsommen.
Verhaalsbenadeling
4.10.
Het FAVV stelt dat [gedaagden] met de afsplitsing een groot deel van het vermogen van [gedaagde 1] hebben weggesluisd naar [gedaagde 2], terwijl zij ten tijde van de splitsing wisten dat het FAVV een vordering aan verbeurde dwangsommen van meer dan € 3 miljoen op [gedaagde 1] meende te hebben. Het FAVV is hierdoor benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden. [gedaagde 1] verricht feitelijk geen activiteiten meer. [gedaagden] drijven hun onderneming in België nu via een andere entiteit. [gedaagden] hebben louter gekozen voor een splitsing als route voor een sterfhuisconstructie om het FAVV te frustreren in zijn verhaalsmogelijkheden. Dat handelen is onrechtmatig en van dat handelen kan [gedaagde 4] als bestuurder van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt. Datzelfde geldt voor [gedaagde 5] als feitelijk bestuurder.
4.11.
[gedaagden] betwisten dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Zij voeren – kort gezegd – aan dat de (af)splitsing van [gedaagde 1] geen verband houdt met het dispuut met het FAVV. De achtergrond van de splitsing was dat het in de praktijk na verloop van tijd voor [gedaagden] duidelijk werd dat de bedrijfsrisico’s in België over het algemeen groter waren dan in Nederland. Er is gekozen voor splitsing, omdat de Nederlandse locaties werden geëxploiteerd op verpachte tuinderijen en pachtovereenkomsten niet kunnen worden overgedragen. Die pachtovereenkomsten vertegenwoordigen geen waarde. Het FAVV kan zich niet daarop verhalen. Verder is er bij de splitsing € 237.437,00 aan vermogen in [gedaagde 1] achtergebleven en is er slechts € 1.000,00 aan vermogen naar [gedaagde 2] overgegaan. Vrijwel alle activa van [gedaagde 1] zijn in [gedaagde 1] achtergebleven. Het FAVV is dus niet benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] op grond van onrechtmatige daad jegens het FAVV hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schade die [gedaagden] als gevolg daarvan lijdt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.13.
De splitsing van [gedaagde 1] is in mei 2022 in gang gezet doordat [gedaagde 4] als bestuurder van [gedaagde 1] een voorstel tot splitsing heeft ondertekend (zie 2.15). In dat voorstel tot splitsing is vermeld dat twee pachtovereenkomsten zouden overgaan van [gedaagde 1] op de verkrijgende vennootschap. Op dat moment moesten [gedaagde 4] en [gedaagde 5] er echter al serieus rekening mee houden dat het FAVV een aanzienlijke vordering aan verbeurde dwangsommen op [gedaagde 1] had. Aan [gedaagde 1] was immers een teelt- en handelsverbod opgelegd, dat was versterkt met een dwangsom, omdat [gedaagde 1] dat teelt- en handelsverbod negeerde (zie 2.7 tot en met 2.10). Ook daarna bleef [gedaagde 1] het teelt- en handelsverbod stelselmatig negeren (zie 2.11). Het FAVV is daarop in april 2022 in België begonnen met de executie van de tot dan toe verbeurde dwangsommen van € 3.776.963,72 (zie 2.12) en in juni 2022 in Nederland (zie 2.16). Bovendien werd het hoger beroep van [gedaagde 1] tegen de uitspraak waarbij de dwangsom werd opgelegd, ongegrond verklaard (zie 2.13).
Desondanks is de splitsing doorgezet en heeft [gedaagde 5] als bestuurder van aandeelhouder [gedaagde 3] op 15 augustus 2022 besloten tot de voorgestelde afsplitsing (zie 2.17).
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is het FAVV door de splitsing als schuldeiser benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden. Als gevolg van de splitsing gingen er namelijk twee pachtovereenkomsten over op [gedaagde 2] (zie 2.17). Weliswaar zijn deze pachtovereenkomsten op zichzelf geen activa waarop het FAVV zich kan verhalen, maar in economische zin vertegenwoordigen deze pachtovereenkomsten wel een waarde. De onderneming van [gedaagde 1] in Nederland werd namelijk op basis van deze pachtovereenkomsten geëxploiteerd. Met het verdwijnen van de pachtovereenkomsten uit [gedaagde 1], verdwenen ook de inkomsten die [gedaagde 1] met haar onderneming in Nederland genereerde. Ook handelsvorderingen ontstonden zo buiten het vermogen van [gedaagde 1]. Dat blijkt ook uit de derdenverklaring van Versland (zie 2.19) naar aanleiding van de poging van het FAVV om ten laste van [gedaagde 1] executoriaal beslag te leggen in Nederland. Versland verklaart immers dat zij sinds de splitsing geen overeenkomst meer heeft met [gedaagde 1], maar met [gedaagde 2].
[gedaagden] hebben verder niet betwist dat in [gedaagde 1] ook in België geen activiteiten meer plaatsvinden; de activiteiten in België vinden nu plaats vanuit een nieuwe entiteit.
4.15.
Het voorgaande laat geen andere uitleg toe dan dat [gedaagden] met de splitsing doelbewust een sterfhuis hebben gecreëerd waarin de schuld aan het FAVV is achtergelaten, terwijl de bedrijfsactiviteiten zijn voortgezet in de afgesplitste vennootschap, die bovendien de oorspronkelijke naam van de splitsende vennootschap kreeg. [gedaagden] hebben samengespannen om het daarheen te leiden dat [gedaagde 1] geen verhaal zou bieden voor de vordering van het FAVV aan verbeurde dwangsommen.
4.16.
De omstandigheid dat [gedaagde 1] (nog) niet in staat van faillissement is verklaard, doet daaraan niet af. Uit de uitspraak van de Belgische dwangsommenrechter blijkt dat het FAVV alleen al over de periode 26 februari 2022 tot 1 april 2022 een vordering van ruim € 3 miljoen aan verbeurde dwangsommen op [gedaagde 1] heeft (zie 2.21). [gedaagden] hebben niet betwist dat [gedaagde 1] een vordering van een dergelijke omvang niet zal kunnen voldoen. Ook doet daaraan niet af dat, zoals [gedaagden] hebben gesteld, [gedaagde 1] ook zonder de afsplitsing de dwangsommen niet geheel zou hebben kunnen voldoen. Het gaat er immers om dat voor zover er verhaalsmogelijkheden bestonden, hetgeen niet is betwist, die mogelijkheden door de afsplitsing zijn afgenomen.
4.17.
De omstandigheid dat de dwangsommen nog niet onherroepelijk zijn, omdat er in België nog diverse procedures lopen waarin [gedaagde 1] nog niet in hoogste instantie in het ongelijk is gesteld, maakt het bovenstaande evenmin anders. Uit de talrijke overgelegde processen-verbaal van het FAVV blijkt dat [gedaagde 1] stelselmatig heeft gehandeld in strijd met regelgeving en dat zij ook stelselmatig het teelt- en handelsverbod overtreedt (zie 4.13). [gedaagde 1] en [gedaagde 5] zijn in België inmiddels ook strafrechtelijk veroordeeld voor – kort gezegd – overtreding van regelgeving op het gebied van voedselveiligheid. Tegen die achtergrond komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat [gedaagde 1] uiteindelijk in het geheel geen, of slechts heel beperkt dwangsommen heeft verbeurd.
4.18.
De wetenschap en de onrechtmatige intentie van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] kunnen worden toegerekend aan [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. [gedaagde 4] is immers de bestuurder van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] en wist dat het FAVV als gevolg van de splitsing zou worden benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden (zie 4.13 tot en met 4.15). Voor [gedaagde 3] geldt dat [gedaagde 5] de bestuurder van [gedaagde 3] is en dat de medewerking van [gedaagde 3] als aandeelhouder van [gedaagde 1] (zie 2.3) noodzakelijk was om de splitsing tot stand te brengen. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn daarom aansprakelijk voor de schade van het FAVV.
[gedaagde 4] en [gedaagde 5]
4.19.
Ten aanzien van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] gaat het in deze zaak om de vraag of – zoals het FAVV stelt – zij als formeel bestuurder respectievelijk feitelijk bestuurder van [gedaagde 1] aansprakelijk zijn voor de schade die het FAVV lijdt doordat hij in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld.
4.20.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat, indien een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die rechtspersoon, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de rechtspersoon. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.21.
Een vergelijkbare maatstaf geldt voor aansprakelijkheid van de feitelijk leidinggevende of vertegenwoordigende personen binnen een rechtspersoon die ernstig verwijtbaar hebben gehandeld of nagelaten, leidend tot wanprestatie van de rechtspersoon.
[gedaagde 4]
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 4] als formeel bestuurder van [gedaagde 1] zodanig onzorgvuldig gehandeld tegenover het FAVV dat haar hiervan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Zij heeft immers het voorstel tot splitsing ondertekend, waarmee de exploitatie van de Nederlandse onderneming van [gedaagde 1] en daarmee de inkomsten uit die onderneming uit [gedaagde 1] zouden verdwijnen (zie 4.14). [gedaagde 4] moest er op dat moment echter ook al rekening mee houden dat het FAVV een aanzienlijke vordering aan verbeurde dwangsommen op [gedaagde 1] had (zie 4.13), die [gedaagde 1] na de splitsing nooit zou kunnen voldoen (zie 4.14).
[gedaagde 5]
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde 5] als feitelijk bestuurder van [gedaagde 1] worden aangemerkt. Vaststaat dat [gedaagde 5] de oprichter en tot medio 2015 de formeel bestuurder van [gedaagde 1] was. Vanaf eind 2020 is [gedaagde 5] gevolmachtigde van [gedaagde 1]. In die hoedanigheid kan hij [gedaagde 1] formeel vertegenwoordigen. [gedaagde 5] is bovendien bestuurder van [gedaagde 3], die op haar beurt de aandeelhouder van [gedaagde 1] (en [gedaagde 2]) is. In die hoedanigheid heeft [gedaagde 5] invloed op het ontslag en de benoeming van de bestuurder(s) van [gedaagde 1] (en [gedaagde 2]). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden dus (indirect) gecontroleerd door [gedaagde 5].
Verder kan uit de diverse processen-verbaal van het FAVV en het vonnis in de strafzaak worden afgeleid dat [gedaagde 5] de feitelijk bestuurder was. [gedaagde 5] presenteerde zich tegenover het FAVV als bestuurder van [gedaagde 1] (zie 2.5) en de Belgische strafrechter heeft in het vonnis van 3 april 2023 (zie 2.20) als uitgangspunt genomen dat [gedaagde 5] de “zaakvoerder/bestuurder” van [gedaagde 1] is. In die hoedanigheid is [gedaagde 5] strafrechtelijk veroordeeld voor – kort gezegd – overtreding van regelgeving op het gebied van voedselveiligheid en hygiëne.
4.24.
Het verweer dat [gedaagde 5] niet als feitelijk bestuurder kan worden aangemerkt, omdat [gedaagde 4] als statutair bestuurder niet terzijde is gesteld, treft geen doel. Voor het aanmerken als feitelijk bestuurder, is niet vereist dat [gedaagde 5] de formele bestuurder ([gedaagde 4]) terzijde heeft gesteld. Het kan voldoende zijn dat hij samen met de formele bestuurder heeft opgetrokken en dat hij door de formele bestuurder in die rol is gedoogd. Uit het voorgaande blijkt dat dat hier het geval is.
4.25.
Voor [gedaagde 5] geldt hetzelfde als voor [gedaagde 4]. Zoals hiervoor al is overwogen wist [gedaagde 5] dat het FAVV als gevolg van de splitsing zou worden benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden (zie 4.13 tot en met 4.15) en heeft hij eraan meegewerkt dat met de splitsing doelbewust een sterfhuis werd gecreëerd waarin de vordering van het FAVV is achtergelaten, terwijl de bedrijfsactiviteiten zijn voortgezet in de afgesplitste vennootschap, waarvan hij via [gedaagde 3] de aandeelhouder is. Dat is zodanig onzorgvuldig dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.26.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die het FAVV lijdt doordat hij is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden.
Schade
4.27.
De omvang van de schade is niet zonder meer gelijk aan de omvang van de door [gedaagde 1] verbeurde dwangsommen. [gedaagden] zijn slechts gehouden de schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van hun onrechtmatig handelen. Voor het bepalen van de omvang van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie na het onrechtmatig handelen en de hypothetische situatie waarin dat onrechtmatig handelen wordt weggedacht. Het gaat dus om de schade die is geleden doordat [gedaagden] de pachtovereenkomsten door middel van splitsing uit [gedaagde 1] hebben gehaald, waardoor er verhaalsmogelijkheden voor het FAVV in [gedaagde 1] zijn komen te ontbreken.
4.28.
De rechtbank ziet aanleiding om de zaak ter begroting van de schade ambtshalve naar de schadestaatprocedure te verwijzen, omdat de schade niet in deze procedure kan worden begroot (artikel 612 Rv). Er bestaat op dit moment namelijk onvoldoende zekerheid over de omvang van de dwangsommen die [gedaagde 1] heeft verbeurd. Weliswaar heeft de Belgische beslagrechter geoordeeld dat [gedaagde 1] over de periode 26 februari 2022 tot 1 april 2022 een bedrag van € 3.142.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd (zie 2.21), maar die uitspraak is nog niet onherroepelijk en [gedaagden] hebben ter zitting verklaard dat zij hoger beroep zullen instellen tegen die uitspraak. Bovendien was er ten tijde van de zitting ook nog de procedure bij de Belgische Raad van State aanhangig in het beroep van [gedaagden] tegen de beslissing van het FAVV van 27 januari 2022 tot het opleggen van een teelt- en handelsverbod (zie 2.7). Duidelijk is wel dat de mogelijkheid aannemelijk is dat het FAVV schade lijdt of zal lijden. Dat is voldoende voor verwijzing naar een schadestaatprocedure.
In de schadestaatprocedure kan het schadedebat in volle omvang worden gevoerd en kan ook het beroep van [gedaagden] op matiging aan de orde komen.
Conclusie
4.29.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering om voor recht te verklaren dat [gedaagden] onrechtmatig jegens het FAVV hebben gehandeld, toewijsbaar is. De rechtbank zal [gedaagden] verder hoofdelijk veroordelen tot betaling van de schade die het FAVV als gevolg van dat onrechtmatig handelen heeft geleden, nader op te maken bij staat. Dat betekent dat het FAVV geen belang meer heeft bij zijn vordering onder 1) en 2) (zie 3.1). De rechtbank zal deze vorderingen dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.30.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het FAVV worden begroot op:
- dagvaarding € 154,75
- griffierecht € 8.519,00
- salaris advocaat € 8.714,00 (2 punt × tarief VIII)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 17.565,75
4.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig jegens het FAVV hebben gehandeld,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de schade die het FAVV als gevolg daarvan heeft geleden, op te maken bij staat,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 17.565,75, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagden] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. B.J.M.P. Cremers en mr. A.J.M. van Sonsbeeck. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
[2083/1729/1918/3395]

Voetnoten

1.Verordening (EU) No. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
2.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen