ECLI:NL:RBROT:2024:4783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
654316 HA ZA 23-258
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake de rechtsgevolgen van een afspraak tussen partijen over externe drukkosten in een geschil over de levering van een drukmachine

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2024 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen Chemicar Europe N.V. en Dupatech B.V. over de rechtsgevolgen van een afspraak met betrekking tot externe drukkosten. Chemicar, eiseres, had een drukmachine besteld bij Dupatech, maar deze werd niet tijdig en niet gebruiksklaar geleverd. In een eerder tussenvonnis van 17 januari 2024 had de rechtbank al bindende eindbeslissingen genomen over de vorderingen van Chemicar. De rechtbank oordeelde dat de afspraak tussen partijen niet bedoeld was als een 'blanco cheque' voor Chemicar om externe drukkosten door te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Chemicar recht heeft op een vergoeding van € 50.000,00 van Dupatech, omdat Dupatech tekort is geschoten in haar verplichtingen. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten die Chemicar heeft moeten maken voor het extern drukken van mengbekers, als gevolg van de wanprestatie van Dupatech. Daarnaast moet Dupatech een bedrag van € 28.153,38 betalen aan Chemicar als vermindering van de koopprijs van de drukmachine. De rechtbank heeft ook de proceskosten ten laste van Dupatech vastgesteld op € 9.059,33. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en Dupatech is veroordeeld tot betaling binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/654316 / HA ZA 23-258
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
CHEMICAR EUROPE N.V.,
gevestigd in Zwijndrecht (België),
eiseres,
advocaat: mr. O.G. Trojan in Den Haag,
tegen
DUPATECH B.V.,
gevestigd in Raalte,
gedaagde,
advocaat: mr. A. al Mansouri in Nijmegen.
Partijen zullen hierna Chemicar en Dupatech worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024, en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlaten van Chemicar,
- de antwoordakte na tussenvonnis van Dupatech.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis) een aantal bindende eindbeslissingen genomen over de vorderingen van Chemicar. Het debat over de omvang van de door Dupatech te betalen kosten voor het extern drukken van de mengbekers is nog niet afgerond. De rechtbank heeft in dat kader in het tussenvonnis onder meer overwogen:
“4.24. Met inachtneming van dit toetsingskader zal de rechtbank beoordelen welke verhouding partijen hebben geregeld met hun afspraak over de vergoeding van de externe drukkosten. Deze afspraak is vastgelegd in de mailwisseling van 3 februari 2021 (randnummers 2.6 en 2.7). Bij de mondelinge behandeling heeft Chemicar desgevraagd verklaard dat het nooit haar bedoeling is geweest om aan de afspraak te verdienen. Dat volgt ook uit haar e-mail van 3 februari 2021 waarin zij kiest voor optie B (“wij zijn niet uit op centen, wij willen gewoon zekerheid dat we bedrukte bekers krijgen zonder extra kosten omdat we in machine geïnvesteerd hebben”). Chemicar wilde dus zekerheid over tijdige levering en ingebruikname van de drukmachine en het was voor Dupatech geen probleem om daarvoor een vorm van compensatie te bieden omdat zij naar eigen zeggen nooit problemen had met het op tijd leveren van haar machines (“alhoewel wij, zoals eerder aangegeven, eigenlijk nooit zoveel vertraging hebben”). De rechtbank leidt hieruit af dat partijen een regeling hebben willen treffen voor een overzichtelijke, niet al te lange, periode dat de drukmachine mogelijk te laat zou worden geleverd en in gebruik genomen zou worden. Het is zeker niet de bedoeling geweest dat de afspraak een soort ‘blanco cheque’ zou betekenen voor het maken en doorbelasten van externe drukkosten door Chemicar. Dat wordt ook nog eens onderstreept door de niet betwiste verklaring van Dupatech tijdens de zitting dat zij maar een beperkte marge op de drukmachine heeft gerealiseerd. Het ligt tegen deze achtergrond dan ook niet in de rede dat partijen voor ogen hebben gehad dat de afspraak over de meerkosten zou resulteren in de (omvangrijke) vordering zoals die nu door Chemicar is ingesteld.
4.25.
Maar welke rechtsgevolgen moet de afspraak in dit concrete geval dan wel hebben? Een overeenkomst tussen partijen heeft ook de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW; de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid). Uit de in deze procedure vaststaande feiten leidt de rechtbank af dat partijen in ieder geval tot en met de bespreking van 29 november 2021 nog allebei de intentie hadden om een goed werkende drukmachine bij Chemicar te krijgen. Daarna is de relatie tussen partijen bekoeld, is er door Chemicar (eerst) een procedure in België gestart tot onder meer nakoming van de afspraak over de drukkosten en lijken de inspanningen van partijen er niet meer daadwerkelijk op gericht te zijn geweest om de drukmachine werkend te krijgen. Dat zou ervoor kunnen pleiten om deze datum te hanteren als einddatum voor het berekenen van de door Dupatech te betalen vergoeding van de externe drukkosten. Volgens partijen zou het dan gaan om een bedrag van ongeveer € 100.000,00 (over dit bedrag is op 29 november 2021 gesproken). De rechtbank is alleen van oordeel dat ook dat bedrag geen redelijke uitkomst is van de afspraak tussen partijen.
4.26.
De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding om bij het bepalen van de rechtsgevolgen van de afspraak tussen partijen aansluiting te zoeken bij de investering die Chemicar heeft gedaan in de drukmachine. Dat is volgens haar e-mail van 3 februari 2021 ook de reden geweest dat zij om een vorm van compensatie heeft gevraagd. Zonder aanschaf van de drukmachine zou Chemicar externe drukkosten hebben gehad. Nu heeft zij betaald voor een drukmachine die niet heeft gewerkt volgens de afspraken. De rechtbank overweegt om die reden om in ieder geval de door Chemicar tot 29 november 2021 aan ING Lease betaalde leasetermijnen in aanmerking te nemen. Chemicar heeft daarnaast, na verkoop van de drukmachine aan Nepomuc, een restschuld aan ING Lease van maximaal € 70.000,00. Dat bedrag kan zij in vijf jaar tijd terugverdienen. In het geval er na vijf jaar nog een schuld zou resteren, dan zou die eventuele restschuld ook in aanmerking genomen kunnen worden als bedrag dat Chemicar heeft “geïnvesteerd” in een machine die niet conform de afspraken heeft gewerkt. Chemicar heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard in het eerste jaar na verkoop circa 10% korting van Nepomuc te hebben ontvangen, maar exacte gegevens had zij niet voorhanden.
4.27.
Omdat partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten over hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.25 en 4.26 heeft overwogen, zullen zij daarover een akte mogen nemen (eerst Chemicar, daarna Dupatech). Chemicar wordt verzocht om in deze akte in te gaan op de leasetermijnen die zij tot en met november 2021 aan ING Lease heeft betaald en om daarover de noodzakelijke gegevens in het geding te brengen. Ook moet Chemicar bij deze akte gegevens in het geding brengen, aan de hand waarvan bepaald kan worden welk gedeelte van het bedrag van € 70.000,00 zij tot de datum van dit vonnis heeft ‘terugverdiend’ middels de kortingsregeling met Nepomuc. In afwachting van deze aktewisseling zal de rechtbank de beslissing over de hoogte van de meerkosten aanhouden.”
2.2.
Chemicar heeft in haar akte uitlaten onder meer aangevoerd dat het door de rechtbank gekozen uitgangspunt om aansluiting te zoeken bij de investering in de drukmachine onjuist, onlogisch en willekeurig is. Het willekeurige en daarmee onredelijke karakter van dit uitgangspunt wordt volgens Chemicar duidelijk als gekeken wordt naar het bedrag dat zij op 29 november 2021 aan ING Lease had afgelost voor de drukmachine, te weten € 6.595,09. Wat betreft de eventuele restschuld aan ING Lease voert Chemicar aan dat zich niet laat voorspellen of het aan Nepomuc uit te besteden drukwerk van zodanige omvang zal zijn dat over een periode van vijf jaar € 70.000,00 terugverdiend kan worden. Voor het geval de rechtbank vasthoudt aan het gekozen uitgangspunt, dan moet volgens Chemicar aansluiting worden gezocht bij het verlies dat zij op de drukmachine heeft geleden. Dat verlies is genoemd bedrag van € 70.000,00.
2.3.
Dupatech voert in haar antwoordakte na tussenvonnis onder meer aan dat Chemicar zich niet heeft gehouden aan de opdracht van de rechtbank in het tussenvonnis. Zij heeft namelijk geen informatie in het geding gebracht over de korting die zij tot de datum van het tussenvonnis heeft ontvangen van Nepomuc. Volgens Dupatech schendt Chemicar daarmee artikel 22 Rv. Dupatech verzoekt de rechtbank deze weigering van Chemicar te verdisconteren in de vaststelling van de hoogte van de vordering van Chemicar. Dupatech betwist dat voor het bepalen van de meerkosten aansluiting gezocht moet worden bij het verlies dat Chemicar op de drukmachine heeft geleden. Dat wijkt af van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis om aansluiting te zoeken bij de investering in de drukmachine. Bovendien is geen sprake van een verlies van € 70.000,00.
2.4.
De rechtbank ziet in het door Chemicar aangevoerde geen aanleiding om terug te komen op haar overweging in het tussenvonnis om aansluiting te zoeken bij de investering van Chemicar in de drukmachine. In 4.24 van het tussenvonnis heeft de rechtbank een bindende eindbeslissing genomen over de vraag welke verhouding partijen hebben geregeld met hun afspraak over de meerkosten. Chemicar onderkent dat Dupatech inderdaad geen ‘blanco cheque’ heeft willen geven, maar dat neemt volgens haar niet weg dat de afspraak inhield dat de daadwerkelijk gemaakte kosten vergoed zouden worden. De rechtbank heeft in dat verband echter overwogen dat het niet in de rede ligt dat partijen voor ogen hebben gehad dat die afspraak zou resulteren in de (omvangrijke) vordering die Chemicar voor de meerkosten heeft ingesteld. Dat is juist de reden geweest om in de bijzondere omstandigheden van dit geval bij het bepalen van de rechtsgevolgen van de afspraak tussen partijen aansluiting te zoeken bij de investering in de drukmachine.
2.5.
Het zoeken van aansluiting bij het verlies dat Chemicar op de transactie heeft geleden, zoals door Chemicar is bepleit, is op zichzelf in lijn met het uitgangspunt van de rechtbank om te kijken naar de betaalde leasetermijnen en een eventuele restschuld. De rechtbank volgt Chemicar alleen niet in haar conclusie dat zij op de drukmachine een verlies van € 70.000,00 heeft geleden. Uit de koopovereenkomst die Chemicar met Nepomuc heeft gesloten (productie 66 Chemicar) volgt met zoveel woorden dat de koopprijs voor de drukmachine € 230.000,00 bedraagt. Dat is hetzelfde bedrag dat Chemicar/ING Lease aan Dupatech heeft betaald voor de drukmachine. Wat dat betreft is geen sprake van een verlies. Chemicar zou mogelijk ‘een verlies’ kunnen lijden op de transactie als zij het door Nepomuc schuldig gebleven gedeelte van de koopsom van € 70.000,00 niet (volledig) zou kunnen terugverdienen met de kortingsregeling.
2.6.
Om deze reden heeft de rechtbank Chemicar in het tussenvonnis verzocht om informatie gegeven over de korting die zij tot de datum van het tussenvonnis van Nepomuc heeft ontvangen. Chemicar heeft ervoor gekozen om daar geen gegevens over in het geding te brengen. Daarmee ontbreekt een concreet handvat om een eventuele restschuld te bepalen. Die processuele keuze komt voor rekening van Chemicar.
2.7.
Op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) zal de rechtbank bepalen dat het rechtsgevolg van de afspraak tussen partijen over de externe drukkosten is dat Dupatech een bedrag van € 50.000,00 aan Chemicar moet betalen. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2.7.1.
Dupatech is tekort geschoten in de verplichting om tijdig een gebruiksklare drukmachine aan Chemicar te leveren. Als gevolg daarvan heeft Chemicar het bedrukken van haar mengbekers langer moeten uitbesteden.
2.7.2.
De wanprestatie van Dupatech heeft (werknemers van) Chemicar veel tijd gekost. Chemicar heeft in dat verband onbetwist aangevoerd dat [naam] minstens 200 uur heeft besteed aan de pogingen om tot een geslaagde oplevering van de drukmachine te komen. Voor die werkzaamheden heeft [naam], die op contractbasis voor Chemicar werkzaam is, een uurloon van € 98,00 gerekend.
2.7.3.
Bij de mondelinge behandeling heeft Chemicar desgevraagd verklaard dat zij in het eerste jaar na verkoop van de drukmachine aan Nepomuc 10% korting van Nepomuc heeft ontvangen. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat Chemicar in ieder geval een gedeelte van het door Nepomuc schuldig gebleven deel van de koopprijs van de drukmachine van € 70.000,00 met kortingen kan terugverdienen. De restschuld aan ING Lease zal dus lager zijn dan dit bedrag. Hoeveel lager valt in deze procedure niet vast te stellen, omdat Chemicar daarvoor geen informatie heeft aangereikt.
2.7.4.
Chemicar heeft tot 29 november 2021 voor de drukmachine een bedrag van € 6.595,09 afgelost aan ING Lease.
2.8.
De rechtbank zal de vordering van Chemicar dus toewijzen tot een bedrag van € 50.000,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 21 juni 2021. Dat is de datum vanaf wanneer volgens Dupatech de afspraak over de externe drukkosten gold.
Samenvatting beslissingen en proceskosten
2.9.
De uitkomst van de beoordeling van de vorderingen van Chemicar is dus als volgt. Dupatech moet een bedrag van € 28.153,38 aan Chemicar betalen als vermindering van de koopprijs van de drukmachine (verplichting tot ongedaanmaking na gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst). Daarnaast moet Dupatech een bedrag van € 50.000,00 aan Chemicar betalen als gevolg van de afspraak tussen partijen over het vergoeden van de kosten voor het extern drukken van de mengbekers. De vordering tot vergoeding van transportkosten van de drukmachine wordt afgewezen.
2.10.
De rechtbank wijst een gedeelte van het totaal door Chemicar gevorderde bedrag toe. Anders dan door Dupatech is aangevoerd, betekent dit niet dat Chemicar om die reden in de proceskosten veroordeeld moet worden. Chemicar heeft deze procedure moeten voeren, omdat Dupatech de drukmachine niet op tijd heeft geleverd, terwijl deze bovendien niet gebruiksklaar was. Dat betekent dat Dupatech is aan te merken als de partij die grotendeels in het ongelijk is gesteld. Zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor wat betreft het te begroten bedrag aan salaris advocaat hanteert de rechtbank het tarief dat hoort bij het toe te wijzen bedrag. De proceskosten van Chemicar worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,50 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.059,33

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Dupatech om aan Chemicar te betalen een bedrag van € 28.153,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 16 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Dupatech om aan Chemicar te betalen een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 21 juni 2021 tot de dag van volledige betaling.
3.3.
veroordeelt Dupatech in de proceskosten van € 9.059,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Dupatech niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
1918/3152