ECLI:NL:RBROT:2024:4777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10810770
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van opleidings- en annuleringskosten bij beëindiging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Ridderkerks Kraanwagenbedrijf B.V. (RKB). De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en vorderde een bedrag van € 5.798,73 netto aan loon en eindafrekening, dat door RKB ten onrechte was verrekend met opleidings- en annuleringskosten. De werknemer stelde dat het studiekostenbeding nietig was en dat de annuleringskosten van de leaseauto niet door RKB waren betaald.

De kantonrechter oordeelde dat RKB de opleidingskosten van € 2.481,12 en de annuleringskosten van € 4.287,94 niet rechtsgeldig kon verrekenen met het loon van de werknemer. De rechter stelde vast dat de opleidingskosten noodzakelijk waren voor de uitvoering van de werkzaamheden en dat het studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a BW nietig was. Dit artikel verplicht werkgevers om noodzakelijke scholing kosteloos aan te bieden aan werknemers.

Wat betreft de annuleringskosten oordeelde de kantonrechter dat RKB niet had aangetoond dat de leaseauto daadwerkelijk was geannuleerd en dat de annuleringskosten waren betaald. De rechter wees de vordering van de werknemer toe en veroordeelde RKB tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. RKB werd ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de werknemer werden begroot op € 1.189,42. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10810770 CV EXPL 23-31351
datum uitspraak: 26 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.E. Kriens,
tegen

1.de besloten vennootschap

RIDDERKERKS KRAANWAGENBEDRIJF B.V.,
vestigingsplaats: Ridderkerk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. van Noord.
Partijen worden hierna “[eiser]” en “RKB” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 november 2023, met bijlagen;
  • de aantekeningen mondeling verweer en het schriftelijk antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [eiser] van 18 maart 2024, met één bijlage;
  • de mail van RKB van 25 maart 2024, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [eiser].
1.2.
Op 27 maart 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was aanwezig: [eiser] in persoon en de gemachtigde, namens RKB [naam 1] en [naam 2] en de gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser] is op 21 mei 2015 bij RKB in dienst getreden, laatstelijk in de functie van Supervisor/Kraanmachinist, tegen een salaris van € 3.162,32 bruto exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing. Een opleidingscontract maakt deel uit van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Op 4 maart 2022 hebben partijen een berijdersovereenkomst gesloten voor een nieuwe leaseauto. De verwachte leverdatum van de leaseauto (de Skoda) is 15 januari 2023. [eiser] heeft per 31 juli 2022 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Per brief van 4 juli 2022 heeft RKB de opzegging van [eiser] bevestigd en tevens aangegeven dat zij de opleidingskosten, de annuleringskosten van de leaseauto en een eventueel openstaand saldo vakantiedagen met de eindafrekening zal verrekenen. Bij factuur van 26 juli 2022 heeft RKB de opleidingskosten (€ 2.481,12) en de annuleringskosten van de leaseauto (€ 4.287,94) bij [eiser] in rekening gebracht. RKB heeft een bedrag van € 5.798,73 ingehouden op het loon en de eindafrekening van [eiser].
Wat wil [eiser] in deze zaak?
2.2.
Volgens [eiser] heeft hij nog recht op uitbetaling van een bedrag van
€ 5.798,73 netto aan loon en eindafrekening. RKB heeft ten onrechte de opleidingskosten en de annuleringskosten van de leaseauto verrekend met zijn loonaanspraken. [eiser] is van mening dat het studiekostenbeding nietig is en dat de leaseauto niet door RKB is geannuleerd en dat geen annuleringskosten bij RKB in rekening zijn gebracht. Naast betaling van het bedrag aan hoofdsom, vordert [eiser] de wettelijke verhoging over de hoofdsom, de wettelijke rente daarover en de buitengerechtelijke kosten van € 804,53.
Wat is het verweer van RKB?
2.3.
RKB is het niet eens met de eis. Volgens RKB is het studiekostenbeding niet nietig. Bovendien was er geen sprake van noodzakelijke scholing. [eiser] behaalde zoveel mogelijke diploma’s om voor zichzelf te beginnen. Nadat [eiser] de arbeidsovereenkomst had opgezegd, heeft RKB de leaseauto (de Skoda) geannuleerd. [eiser] had geen belang meer bij een leaseauto. RKB heeft het salaris, vakantiegeld en vakantie-uren terecht verrekend met de opleidingskosten en de annuleringskosten die [eiser] aan RKB moet betalen. Er is grond voor matiging van de wettelijke verhoging. Voorts betwist RKB de buitengerechtelijke kosten, er zijn geen andere kosten gemaakt.
De hoofdsom
2.4.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
opleidingskosten
2.5.
[eiser] stelt dat het studiekostenbeding nietig is. Alle opleidingen waarvan RKB de opleidingskosten op hem wil verhalen waren noodzakelijk voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. Op grond van artikel 7:611a BW komen deze opleidingskosten voor rekening van RKB en mogen ze niet op de werknemer worden verhaald, ook niet op grond van een opleidingscontract. Het T.C.V.T.-Certificaat van vakbekwaamheid ingevolge het certificatieschema W4-01 is wettelijk verplicht. Elke machinist die in Nederland op een bouwplaats op een kraan draait en/of een bouwwerk opricht, moet een TCVT-certificaat hebben. De opleidingen Machinist Mobiele Kraan en TCVT Bijscholing A&B zijn dus wettelijk verplichte opleidingen. Ook de opleiding Nascholing Het Nieuwe Rijden was noodzakelijk voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. [eiser] moest zijn code 95 behouden om een vrachtwagen te kunnen rijden aangezien RKB vrachtwagens had gekocht met autolaadkraan.
2.6.
RKB voert aan dat de arbeidsovereenkomst al op 31 juli 2022 is geëindigd en dat artikel 7:611a BW toen nog niet in werking was getreden. Bovendien was er geen sprake van noodzakelijke scholing. Volgens RKB heeft [eiser] één doel voor ogen gehad en dat was het behalen van zoveel mogelijk diploma’s om voor zichzelf te beginnen. Ook vindt RKB dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat [eiser] zich beroept op de nietigheid van het studiekostenbeding.
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet tot terugbetaling van de opleidingskosten is gehouden. Artikel 7:611a BW is met ingang van
1 augustus 2022 ingevoerd vanwege de implementatie van EU-richtlijn 2019/1152 transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Wtva). Op grond van lid 2 van dat artikel dienen werkgevers verplichte scholing kosteloos aan te bieden. Ieder beding (zoals een studiekostenbeding) in strijd met deze bepaling is op grond van lid 4 nietig. Artikel 7:611a BW heeft onmiddellijke werking en er is geen sprake van overgangsrecht.
2.8.
Op grond van artikel 7:611a lid 1 BW zijn werkgevers verplicht noodzakelijke scholing aan te bieden. Gelet op lid 2 betekent dit dat alle scholing die valt onder de reikwijdte van artikel 7:611a lid 1 BW kosteloos door de werkgever aan de werknemer moet worden aangeboden. Het gaat dus om scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. [eiser] heeft gesteld dat de door hem gevolgde opleidingen noodzakelijk waren voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de werkzaamheden. RKB heeft dit weliswaar betwist, maar zij heeft dat niet nader onderbouwd, ook niet meer op de mondelinge behandeling. Het verweer van RKB dat er geen sprake is van verplichte scholing wordt daarom verworpen. Ook het verweer van RKB dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat [eiser] zich op de nietigheid van het studiekostenbeding beroept gaat niet op. Door RKB zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om die conclusie te dragen. Het studiekostenbeding is nietig op grond van artikel 7:611a lid 4 BW. RKB heeft op grond van het studiekostenbeding geen vordering op [eiser] en zij mocht dus deze kosten niet rechtsgeldig verrekenen met het loon, het vakantiegeld en de vakantie-uren van [eiser].
Annuleringskosten
2.9.
[eiser] betwist dat RKB de leaseauto, de Skoda, daadwerkelijk heeft geannuleerd en dat zij de annuleringskosten van € 3.543,75 daadwerkelijk heeft betaald. De mail van [naam 3] geeft alleen informatie over de consequenties ‘indien de bestelde Skoda Fabia geannuleerd wordt’. Uit de leaseverklaring van AA Lease blijkt volgens [eiser] dat RKB de leaseauto niet heeft geannuleerd, omdat daarin staat aangegeven dat [eiser] in de periode van 25 oktober 2022 tot 17 juli 2023 geen schade heeft gereden met de Skoda. Als RKB geen annuleringskosten heeft betaald aan de leasemaatschappij, dan geldt ook dat RKB deze kosten niet op [eiser] mag verhalen.
2.10.
RKB stelt dat zij de Skoda voor [eiser] heeft besteld, maar daarna heeft geannuleerd. Dat de auto is geannuleerd blijkt uit de bij antwoord overgelegde emailverklaring van [naam 3]. Op grond van de Autoregeling AALease moet [eiser] de volledige afkoopkosten van het leasecontract bij voortijdige beëindiging aan de werkgever betalen. Dat is een verplichting voor [eiser] op grond van het arbeidscontract.
2.11.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet tot betaling van de annuleringskosten is gehouden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat RKB de leaseauto Skoda voor [eiser] heeft besteld, maar niet dat zij daarna de auto heeft geannuleerd. Nergens blijkt dat RKB voor de annulering van die auto een factuur van de leasemaatschappij heeft gekregen en de annuleringskosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit de verklaring van [naam 3] kan niet worden afgeleid dat er annuleringskosten in rekening zijn gebracht en betaald door RKB. Evenmin blijkt uit het betalingsbewijs van RKB dat die betaling betrekking had op de bestelde leaseauto van [eiser]. Het bedrag op het betalingsbewijs komt niet overeen met de gestelde annuleringskosten en ook de omschrijving “Doorlopende zakelijke incasso” wijst er niet op dat het om annuleringskosten van de Skoda gaat. Nu de desbetreffende factuur (en het betalingsbewijs) van de annuleringskosten ontbreekt, zal het verweer van RKB als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. Dit betekent dat RKB onterecht de annuleringskosten met het loon, het vakantiegeld en de vakantie-uren van [eiser] heeft verrekend.
2.12.
De bedragen van het door [eiser] gevorderde loon ( € 2.675,34 netto), vakantiegeld ( € 1.127,09 netto) en de vakantie-uren ( € 1.996,30 netto) zullen worden toegewezen.
De wettelijke verhoging en de wettelijke rente
2.13.
De wettelijke verhoging wordt toegewezen. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om deze te matigen tot 15%. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf het moment dat de bedragen opeisbaar zijn en over de wettelijke verhoging telkens vanaf de dag van verzuim.
De buitengerechtelijke kosten
2.14.
De incassokosten van € 804,53 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Proceskosten
2.15.
RKB moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 132,42 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde
(2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.189,42. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt RKB om aan [eiser] te betalen € 5.798,73 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot een maximum van 15% en vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 5.798,73 vanaf het moment dat de bedragen opeisbaar zijn en over de wettelijke verhoging telkens vanaf de dag van verzuim tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt RKB om aan [eiser] te betalen € 804,53 aan buitengerechtelijke kosten;
3.3.
veroordeelt RKB in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.189,42;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
821