[eiseres] vordert voorts dat ook [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] veroordeeld worden om de woning leeg, geheel ontruimd en bezemschoon onder overhandiging van de sleutels aan [eiseres] ter beschikking te stellen.
[gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben tegen de ontruimingsvordering verweer gevoerd en in de eerste plaats het spoedeisend belang van [eiseres] betwist, nu [eiseres] heeft verklaard niet het uit de woning verwijderen van de onderhuurders ten doel te hebben, maar vooral dat [gedaagde 3] en/of [gedaagde 2] ertussenuit vallen. Naar het oordeel van de kantonrechters is hierin een voldoende spoedeisend belang gelegen, namelijk het belang dat de woning – waarin nog twee kamers leeg staan – niet wordt beheerd door onbevoegden.
Voorts hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 2] aangevoerd dat [gedaagde 2] niets te maken heeft met deze zaak en dat [gedaagde 3] [gedaagde 1] niet kent en zelf met [naam bedrijf] een mondelinge huurovereenkomst heeft gesloten. [gedaagde 3] zou de woning opknappen en verdelen in vier aparte ruimtes die hij zou gaan onderverhuren aan derden. Als meer dan de helft van de kamers waren verhuurd, zou [gedaagde 3] de huursom van € 1.200,- per maand aan [naam bedrijf] moeten betalen; als de helft of meer van de woning leeg zou staan, hoefde [gedaagde 3] geen huur aan [naam bedrijf] te betalen (hierna: de betalingsafspraak). Daarnaast moest [gedaagde 3] in alle gevallen de kosten betalen voor aansluiting en verbruik van gas, water en licht. Op die manier werd gezocht naar een redelijke verdeling van het risico bij leegstand, aldus [gedaagde 3]. [eiseres] heeft het bestaan van deze afspraken tussen [gedaagde 3] en [naam bedrijf] betwist.
De kantonrechter stelt voorop dat de stelling dat [gedaagde 2] niets met de zaak te maken heeft, zich niet laat rijmen met de door [naam 1] overgelegde huurovereenkomst, waarin [gedaagde 2] wordt vermeld als vertegenwoordiger van de (toenmalige) eigenaar en [gedaagde 3] op zijn beurt weer wordt vermeld als vertegenwoordiger van [gedaagde 2]. Voorts constateert de kantonrechter dat [gedaagde 3] het bestaan en de inhoud van de door hem gestelde afspraken op geen enkele wijze heeft onderbouwd. [gedaagde 3] heeft in dit verband een machtigingsformulier voor het aanvragen van een vergunning voor kamerverhuur overgelegd, dat op 22 april 2022 zou zijn ondertekend door [naam 3]. Die heeft ter zitting echter betwist dat hij dit formulier heeft ondertekend en zijn paspoort getoond, waarop, naar voorlopig oordeel van de kantonrechter, een andere handtekening staat. In kort geding kan de kantonrechter daarom aan dit formulier niet de waarde hechten die [gedaagde 3] daaraan toegekend zou willen zien. De zitting is voorts enige tijd geschorst geweest om partijen in staat te stellen gezamenlijk naar de betalingsafspraak navraag te doen bij de heren [naam 6] en [naam 7], de (wat [naam 6] betreft: voormalige) compagnons van [naam bedrijf]. Die navraag heeft volgens partijen geleerd dat genoemde heren zich de betalingsafspraak niet kunnen herinneren en deze niet kunnen bevestigen. Tegen deze achtergrond moet naar voorlopig oordeel aan die betalingsafspraak worden voorbijgegaan.
Voorshands acht de kantonrechter niet geheel duidelijk of volgens [naam bedrijf] wel de door [gedaagde 3] gestelde mondelinge huurovereenkomst als zodanig (dus zonder de betalingsafspraak) met [gedaagde 3] of [gedaagde 2] is gesloten. Als dit niet het geval is, is de ontruimingsvordering tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 2] toewijsbaar, omdat zij dan zonder recht of titel gebruik maken van de woning. Als dit wel het geval is, is de ontruimingsvordering eveneens toewijsbaar, aangezien in dat geval aannemelijk is dat de bodemrechter die mondelinge huurovereenkomst zal ontbinden vanwege de betalingsachterstand van negen maanden die [gedaagde 3] in dat geval heeft. Dit betekent dat de ontruimingsvorderingen jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 2] toewijsbaar zijn.