ECLI:NL:RBROT:2024:4759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
FT EA 24/141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling. Verzoeker, die 46 schuldeisers heeft, heeft een schuldregeling aangeboden waarbij hij 3,25% aan de preferente schuldeisers en 1,62% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Van de 46 schuldeisers hebben 37 schuldeisers ingestemd met de regeling, terwijl 9 schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1] tot en met [schuldeiser 9], hebben geweigerd in te stemmen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is getoetst door de Kredietbank Rotterdam en goed gedocumenteerd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. De uitspraak is gedaan door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 12 april 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 1 februari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Geerlings & Hofstede (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3] (hierna: [schuldeiser 3]);
  • [schuldeiser 4] (hierna: [schuldeiser 4]);
  • [schuldeiser 5], in behandeling bij Stam deurwaarderskantoor (hierna: [schuldeiser 5]);
  • [schuldeiser 6] (hierna: [schuldeiser 6]);
  • [schuldeiser 7];
  • [schuldeiser 8];
  • [schuldeiser 9] (hierna: [schuldeiser 9]);
  • [schuldeiser 10];
  • [schuldeiser 11];
  • [schuldeiser 12], in behandeling bij Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders.
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
[schuldeiser 10] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 7 maart 2024, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
[schuldeiser 11] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 2 februari 2024, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
[schuldeiser 12], in behandeling bij Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders, heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 5 maart 2024, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 12 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw N.D. Hollander, schuldhulpverlener;
  • [schuldeiser 6] Horam Motahar, schuldeiser.
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift 46 schuldeisers, waarvan één preferente en 45 concurrente schuldeisers (met 54 vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 222.657,14 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 12 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,25% aan de preferente schuldeisers en 1,62% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen, met name door de bonussen die verzoeker vanuit zijn werk ontvangt. Ter zitting heeft schuldhulpverlening aangegeven dat de startdatum van het minnelijk traject (en dus de termijn van achttien maanden waarin gespaard zal worden voor de gezamenlijke schuldeisers) gesteld zal worden op de datum van de uitspraak. Dit in verband met loonbeslag dat gedurende het traject bij schuldhulpverlening op het inkomen van verzoeker heeft gelegen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
37 schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9]
stemmen hier niet mee in. Zij hebben in totaal een vordering van € 91.707,66 op verzoeker, welke 41,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In zijn verweerschrift heeft [schuldeiser 1] gesteld dat verzoeker opzettelijk schade heeft laten ontstaan aan de woning die verzoeker destijds huurde, waardoor [schuldeiser 1] kosten moest maken aan juristen, een schoonmaakbedrijf en een aannemer. Daarbij stelt [schuldeiser 1] dat verzoeker, voor het zoeken van hulp bij schuldhulpverlening, geen actie heeft ondernomen om contact op te nemen met [schuldeiser 1] of de schuld te betalen.
Ter zitting heeft [schuldeiser 6], de huidige verhuurder, te kennen gegeven dat hij in de problemen komt door de nalatigheid van verzoeker, nu hij een particuliere verhuurder is en geen bedrijf. Verzoeker heeft in het verleden de huur niet betaald waardoor [schuldeiser 6] genoodzaakt was om incassokosten te betalen om het geldbedrag op verzoeker te verhalen. Daarnaast heeft [schuldeiser 6] ter zitting de vraag gesteld aan schuldhulpverlening vanaf wanneer de schuldbemiddeling van achttien maanden ingaat.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 41,2%.
Een meerderheid van de schuldeisers, namelijk 37 van de 46 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Verzoeker maakt weliswaar kosten voor de zakelijke auto die hij privé rijdt, maar heeft ter zitting, samen met de schuldhulpverlener verklaard dat er is afgesproken dat verzoeker de bijtelling die hij voor het privégebruik van de auto dient te betalen, zelf spaart uit het vrij te laten bedrag. Hierdoor zal verzoeker alsnog het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers afdragen. Bovendien heeft schuldhulpverlening het aanbod ter zitting in die zin gewijzigd, dat de ingangsdatum van de regeling zal worden gesteld op de datum van deze uitspraak. De reden hiervoor is dat er gedurende het minnelijke traject bij schuldhulpverlening nog loonbeslag heeft gelegen, waardoor schuldenaar in die periode niet maximaal heeft kunnen sparen voor de gezamenlijke schuldeisers. Een deel van de beslagleggers is inmiddels via het beslag volledig voldaan, zodat schuldhulpverlening het onder het beslag geïncasseerde ook niet kan verrekenen in het kader van de uitdelingen in het minnelijke traject. Daarom is er voor gekozen de startdatum op een latere datum te stellen, zodat er feitelijk na een toewijzende uitspraak nog 18 maanden gespaard zal worden.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer en het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Voor wat betreft de vordering aan [schuldeiser 6], stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat verzoeker deze vordering te kwader trouw heeft laten ontstaan of onbetaald heeft gelaten. Verzoeker heeft immers een geruime tijd beslag op zijn loon gehad. De beslagvrije voet was ten tijde van het ontstaan van deze vordering te laag vastgesteld waardoor verzoeker te weinig inkomsten had om zijn maandlasten te voldoen, waaronder de huur aan [schuldeiser 6]. Verzoeker heeft verklaard dat hij een klacht wilde indienen tegen de te lage beslagvrije voet, maar dat dit niet van de grond kwam omdat hij hiervoor moest betalen en hier geen geld voor had. Gezien het vorenstaande stelt de Rechtbank vast dat de schuld aan [schuldeiser 6] niet valt toe te rekenen aan verzoeker.
Ten aanzien van de schuld aan [schuldeiser 1] stelt de rechtbank vast dat verzoeker de stellingen ten aanzien van de slechte staat waarin de woning zou zijn achtergelaten, ter zitting heeft weersproken. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de verhuurder de woning onaangekondigd heeft leeggeruimd. Dat de vordering te kwader trouw onbetaald is gelaten is niet gebleken; gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en het lage inkomen dat hij had als gevolg van de gelegde beslagen (er heeft vijfeneenhalfjaar loonbeslag gelegen op het inkomen van verzoeker), is aannemelijk dat hij de afgelopen jaren niet goed in staat was al zijn lasten te voldoen en af te lossen op zijn schulden.
Aannemelijk is dat de rechtbank verzoeker zou toelaten tot de schuldsaneringsregeling (zoals subsidiair verzocht), mede gelet op de aard en omvang van de (overige) schulden en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. Daarbij merkt de rechtbank op dat de schuld van [schuldeiser 1] buiten de driejaarstermijn van artikel 288 Fw valt.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel, met ingang van 12 april 2024, een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal meer kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en
[schuldeiser 9] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4], [schuldeiser 5], [schuldeiser 6], [schuldeiser 7], [schuldeiser 8] en [schuldeiser 9] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.