ECLI:NL:RBROT:2024:4757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/10/677261 / HA ZA 24-306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incident tot voeging in een civiele procedure met betrekking tot de levering van onroerend goed

Op 15 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een civiele procedure een vonnis gewezen in een incident tot voeging. De zaak betreft een geschil tussen twee buren, aangeduid als [eisers] en [gedaagde], over de levering van een perceel grond. [Eisers] vorderen dat [gedaagde] hen een perceel grond, dat zij eerder hadden afgesproken te verkopen, onbezwaard levert. [Gedaagde] betwist deze vordering en voert aan dat er onzekerheid bestaat over mogelijke verplichtingen jegens een derde buurvrouw, [naam], die ook aanspraak maakt op het perceel. In reconventie vordert [gedaagde] dat [eisers] medewerking verlenen aan de levering van het perceel, indien [gedaagde] wordt veroordeeld tot het vestigen van een erfdienstbaarheid ten gunste van [naam].

In het incident hebben [eisers] verzocht om voeging van hun zaak met een andere aanhangige zaak bij de rechtbank, waarin [naam] tegen [verweerder] procedeert over een erfdienstbaarheid. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van verknochtheid tussen de zaken en dat voeging wenselijk is. De rechtbank heeft het verzoek om voeging toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak is gepland voor 6 augustus 2024, gelijktijdig met de andere zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677261 / HA ZA 24-306
Vonnis in incident van 15 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonend in Poortugaal,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. P. van der Mersch te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend in Poortugaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.M. Hueting te Brielle.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, tevens incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 Rv van 3 april 2024, met producties 1-19;
  • de conclusie van antwoord, tevens referte in het incident, tevens eis in reconventie, met producties 1-3.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na de datum van vonnis ten overstaan van een door [eisers] aan te wijzen notaris mee te werken aan een onbezwaarde levering van een perceel grond, deel uitmakende van het kadastrale perceel [perceel 1] , aan één zijde begrensd door het perceel [perceel 2] , aan een andere zijde begrensd door de langs [perceel 1] gelegen sloot langs de Albrandswaardsedijk en aan een derde zijde begrensd door de rode lijn als ingetekend op de bij productie 3 bij dagvaarding overgelegde tekening, welke rode lijn in het verlengde ligt van de erfgrens tussen [perceel 2] en [perceel 3] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,-. Verder vorderen [eisers] de proces- en beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
2.2.
Aan de vordering hebben [eisers] – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Partijen zijn buren van elkaar. Zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] , onder de voorwaarde dat de gemeente akkoord gaat met het door [gedaagde] voorgestelde ontwikkelplan aan [eisers] een achter hun woning met erf gelegen driehoekje grond (hierna: de driehoek) verkoopt en onbezwaard levert, tegen betaling van € 26.000,- door [eisers] . De gemeente heeft in 2021 het ontwikkelplan van [gedaagde] goedgekeurd, maar [gedaagde] heeft de driehoek niet aan [eisers] geleverd.
2.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
2.4.
[gedaagde] erkent dat partijen verkoop en levering van de driehoek tegen betaling van € 26.000,- zijn overeengekomen. [gedaagde] betwist dat die levering onbezwaard zou zijn, gelet op de afspraken met zowel [eisers] als de andere buurvrouw ([naam]), over de wens van alle betrokkenen om het uitzicht vrij te houden. [naam] vordert in rechte nakoming van haar vermeende afspraak met [gedaagde] om ten gunste van haar perceel een erfdienstbaarheid van uitzicht te vestigen. [gedaagde] betwist die afspraak, maar kan gezien de onzekerheid over mogelijke verplichtingen jegens [naam], in dit stadium de driehoek niet onbezwaard aan [eisers] leveren.
2.5.
In reconventie vordert [gedaagde] , voor zover van belang in het incident, dat, in het geval dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het vestigen van een erfdienstbaarheid ten gunste van [naam], [eisers] worden veroordeeld tot medewerking aan levering van de met die erfdienstbaarheid belaste driehoek door [gedaagde] aan [eisers] tegen betaling van de overeengekomen koopprijs.
2.6.
In reconventie hebben [eisers] nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eisers] vorderen dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/10/666707 / HA ZA 23-869 van [naam] tegen [verweerder] .
3.2.
Aan de incidentele vordering leggen [eisers] – samengevat – het volgende ten grondslag. [naam] en [eisers] zijn ook buren van elkaar. [naam] beroept zich in een procedure bij deze rechtbank jegens [verweerder] op de afspraak dat [verweerder] ten gunste van [naam] een erfdienstbaarheid van vrij uitzicht zou vestigen op de driehoek. Daardoor kan [verweerder] de driehoek niet onbezwaard leveren zoals door [eisers] gevorderd. In verband met de verknochtheid van de procedure van [eisers] tegen [verweerder] en de procedure van [naam] tegen [verweerder] , verzoekt [eisers] om voeging van beide procedures.
3.3.
[verweerder] heeft in beide procedures nadrukkelijk aangegeven gevoegde behandeling te wensen en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 222 Rv kan voeging worden gevorderd onder meer indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake wanneer feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel daarmee een zodanige samenhang vertonen dat een zo groot mogelijke consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat de hoofdzaak en de procedure onder zaaknummer / rolnummer C/10/666707 / HA ZA 23-869 inhoudelijk een zodanige samenhang vertonen, dat een voeging wenselijk is. Nu [verweerder] geen bezwaar heeft tegen het verzoek om beide procedures gezamenlijk te behandelen, zal de door [eisers] gevorderde voeging worden toegewezen.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/666707 / HA ZA 23-869;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de mondelinge behandeling, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/666707 / HA ZA 23-869, zal plaatsvinden op
6 augustus 2024 om 09:00 uuren dat partijen nadere informatie over deze zitting per brief van de griffier ontvangen;
5.4.
bepaalt dat als partijen op de onder 5.3 genoemde datum verhinderd zijn, zij dit binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank en de wederpartij moeten laten weten;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.
[3812/3268/3152]